Het boekenweekgeschenk van dit jaar, Kader Abdolahs De Kraai, wordt vrijwel unaniem bezeken door de literaire kritiek. Recensenten als Jeroen Vullings en Arjan Peters hebben problemen met de stijl, vormelementen of de (on)geloofwaardigheid van het geschetste ‘multicultisprookje’. De meeste kritiek is onterecht. Vorm en inhoud hangen nauw samen en een weeïg sprookje is het evenmin. Daarvoor schuurt er te veel.
De Kraai is het verhaal van de Perzische vluchteling Refiq Foad die onderdak vindt in Nederland en daar handelaar wordt in afgekeurde koffie. Hij doet dat laatste puur voor het geld, want hij beschouwt zichzelf als schrijver. Hij wil het land waar hij per toeval terechtgekomen is – mensensmokkelaars rekenden het laagste tarief voor bestemming Nederland – leren kennen via de taal en literatuur. Foad is geen cynisch personage. Hij vindt veel mooi, prachtig en fantastisch, raakt in vervoering van een bos wapperend haar en wordt extatisch van een simpele handaanraking. Alleen de politieke situatie in Iran kan hij niet uitstaan. De sjah, later de geestelijke revolutionairen; hun politieke belangen zijn onverenigbaar met Foads communistische wereldbeeld. Hij vertrekt.
Lieflijk
Als Foad een beetje gesetteld is in Nederland, laat hij, na veel bureaucratische ellende, zijn vrouw en dochter overkomen. Hij is getekend door zijn vlucht, en zijn vrouw en hij blijken uit elkaar gegroeid. Na de zoveelste ruzie verlaat Foad ‘s nachts zijn huis omdat hij bang is dat zijn woede zal escaleren. In het donker wordt hij aangehouden door twee agenten. Ze ondervragen hem, maar hij kan niet uitleggen waarom hij ronddoolt in de nacht. ‘Ik ben bang voor mijn handen,’ is alles wat hij weet uit te brengen. De agenten verschepen hem, in de veronderstelling met een achterlijke te maken te hebben, naar Het Leger des Heils. Gelaten maakt hij gebruik van die opvang om af te koelen en even afstand te nemen van zijn vrouw en dochter. Het is een krachtige scene, typerend voor het personage Foad. Hij maakt de meest vernederende dingen mee, waaronder structurele uitbuiting en mishandeling door corrupte Turkse agenten, maar ondergaat alles lijdzaam, zonder daarbij zijn droom uit het oog te verliezen. En er is veel misere. In Nederland komt hij, na een letterlijk verstikkend transport, terecht in een chaotisch asielzoekercentrum waar een steekpartij plaatsvindt. Er zijn zakelijke conflicten, pesterijtjes en onvolkomenheden zat aan zijn bestaan in Nederland. Hij gaat er niet aan onderdoor, in tegenstelling tot zijn vriend, een Syrische psychiatrisch patiënt, die verward over de straten loopt met een oranje opblaasknuppel met daarop ‘Hup Holland, Hup!’
Multicultisprookje
Is dit te weinig problematisch, te lieflijk en ideëel? Als iemand weet dat het leven geen sprookje is, dan is het Foad wel. Toch onthoudt hij zich van (expliciete) kritiek op de misstanden die hem overkomen. Ook de Nederlandse multicultuur valt hij niet aan. En vooral dat laatste is wat de recensenten Abdolah verwijten. Vreemd, want sinds wanneer moet een (allochtoon) personage de multiculturele samenleving hekelen? Is dat de enige geloofwaardige optie? En bepaalt het karakter van een personage de literaire kwaliteit van een verhaal? Personages mogen blijkbaar niet kritiekloos en naïef zijn. En bovendien: Foad ís niet eens naïef. Wat wel het geval is: zijn lofzangen getuigen van de manier waarop hij in het leven staat, gericht op wat hij mooi en belangrijk vindt, zonder lang stil te staan bij de nachtmerries die hem nog steeds overvallen. Overigens is het ook mogelijk de liefde voor literatuur te interpreteren als vlucht, wat die ‘liefde’ literair gezien weer interessant maakt.
Simpel
De taal waarin dit allemaal is opgeschreven is nogal sober en simpel. Minpunt, aldus de criticasters, want kleuterachtig. Die stijl is echter geloofwaardig, aangezien ‘Foad’ schrijft dat het zijn eerste verhaal in het Nederlands is. Abdolah schotelt de lezer anekdotisch proza voor, met weinig psychologie en weinig zelfreflectie van zijn schrijvende personage. Er is veel discrepantie tussen de traumatische gebeurtenissen en de levenslust van Foad. Dat gat moet de lezer zelf overbruggen. In dat heldere, ongecompliceerde proza schuilt kracht. Het is te simplistisch deze bewuste vormkeuze af te doen als ‘stilistisch onvermogen’.
Het gebruik van lange citaten – waarin Abdolah ook zelf nog geprutst heeft – is het enige manco aan dit boekje. Het zijn er teveel en ze hebben inderdaad maar weinig te maken met motieven en thematiek, waardoor het erop lijkt dat Abdolah slechts aan het namedroppen is. Toch hebben ze een – weliswaar magere – functie: ze illustreren dat Foad het land ‘leert’ door de taal te leren. De Kraai is immers een boek over liefde voor een vreemde cultuur en de wens die via de literatuur te doorgronden.
Kader Abdolah mag dan geen literair genie zijn, met zijn boekenweekgeschenk heeft hij een verhaal geschreven over een man die ondanks zijn levensomstandigheden het vermogen om zich te verwonderen niet verliest. Wellicht te toegankelijk voor lezers met een voorkeur voor literaire zwaargewichten, maar als verhaal dik in orde. De onvolkomenheden zijn het gevolg van Abdolahs wens het CPNB en de lezer te behagen. Het zij hem vergeven.