New York begint eindelijk aan een bikesharing programma: 5 jaar na Washington. Fietsen is sowieso veel meer een feestje in de Amerikaanse hoofdstad. Een vergelijkende test met gevaar voor eigen leven. Pas op voor dat gele monster!
‘Het lijken wel teenagers die denken dat zij als eerste ter wereld seks hebben ontdekt,’ schampert een medefietser in Washington bij een stoplicht in de F straat als ik haar vertel dat ik een dag later in New York het kersverse bikeshareprogramma ga uittesten. Inderdaad bejubelen de New Yorkers hun net gestarte fietsverhuursysteem alsof ze eigenhandig het ei van Columbus hebben uitgevonden. Mijn Washingtonse buurvrouw heeft recht om die trouvaille te relativeren, want de Amerikaanse hoofdstad loopt voor de verandering jaren vooruit op NY: hier begon het fietsendelen al in 2008. Irritant is dan weer wel, dat burgemeester Bloomberg er meteen 300 stations en 6000 fietsen tegen aan knalt. Daar kan Washington met zijn 200 stations en 1800 fietsen niet tegenop.
Ik heb besloten beide systemen in de praktijk te testen. Zoals alle Nederlandse toeristen ben ik dol op fietsen, en maak dan ook graag gebruik van een gesubsidieerde tweewieler in Parijs, Barcelona of Kopenhagen. Hier in Washington rijd je rond op knalrode boodschappenfietsen van Capital Bikeshare. Het systeem is simpel, je kunt je via de Spotcycle-app vooraf opgeven, of ter plekke met je creditcard. De app helpt om een van de Capital Bikeshare-stations te vinden. Die staan lang niet altijd naast metrostations, dus de app is geen overbodige luxe.
24 uur voor maar 7 dollar, dat is echt niet duur. Daarvoor kun je onbeperkt ritjes van maximaal dertig minuten maken. Extra tijd kost extra geld, maar in de praktijk kun je binnen de tijdslimiet je fiets ergens op een station vastklikken.
De Capital Bike is van de categorie onverwoestbaar: nogal zwaar en log. En zonder helm. Een eeuwige discussie hier in de gemeentepolitiek: moeten we fietsers verplichten een helm te dragen, net als in bijvoorbeeld Australië? Gelukkig is het er niet van gekomen, dus kan ik bij 30 graden Celsius blootshoofds rondrijden. Twee dagen voor mijn tocht is wel een Nederlander dodelijk verongelukt op zijn fiets. Hij werd van achteren geschept door een vrachtwagen. Of een taxi, dat is niet helemaal duidelijk. Oppassen geblazen, want Amerikaanse automobilisten beschouwen zichzelf nog steeds als baas op eigen weg.
Gelukkig heeft Washington niet alleen sinds vijf jaar die Capital Bikes, er zijn ook driftig fietspaden aangelegd, door de hele stad heen. Het is zalig fietsen over de brede lanen. Vooral de letterstraten zijn comfortabel, over de grote avenues (ooit door een Parijzenaar ontworpen) rijden toch wel erg veel auto’s en taxi’s. Maar iedereen reageert heel beschaafd op de tweewielers. Ook fijn is het bezoeken van de attracties op de Mall, waar het Lincoln-monument, de Viet Nam-veteranen en het Natural Museum of Art eindeloos ver uit elkaar liggen. Prettig om al die sjokkende families voorbij te snellen.
De stations zijn handig en goed over de stad verspreid. Het gebeurt zelden dat er geen fietsen klaarstaan als je wil vertrekken. Voor een Nederlander blijft het wennen dat je binnen een half uur je fiets moet parkeren: als je echt langere tochten langs de Potomac wil maken, kun je beter een dagfiets huren bij Bike And Roll naast het Union treinstation ($ 17 dollar per dag).
Tijd voor een vergelijkbare tocht door New York. Om oplettende lezers bij voorbaat de mond te snoeren zal ik direct bekennen, dat ik al op de tweede dag het nieuwe systeem heb getest, inclusief kinderziekten. Bovendien waren er toen nog alleen fietsen voor jaarabonnementshouders beschikbaar, en niet voor toeristen. Dus heb ik van een bevriende expat zijn ‘sleutel’ geleend. Inchecken was dus helemaal geen probleem, maar eenmalige gebruikers moeten meer handelingen verrichten. En veel meer betalen, want waar Washington 7 dollar kost, vraagt New York 9,95. De verschillen lopen vooral hoog op als je de maximum dertig minuten overschrijdt, 4 dollar in NY en 1,50 in Washington.
De blauwe Citi Bike is vergelijkbaar qua model met de rode uit de hoofdstad. Een truttig maar kloek damesmodel. Behoorlijk hufterproof. Genoeg versnellingen om een uitstapje over de Brooklyn Bridge naar de overkant van het water te wagen. Al zijn daar veel minder bikesharestations. Wat ons tot het grootste probleem brengt: de fietsen gaan maar tot 59th Street. Dus Central Park, de Metropolitan Museum, Harlem en de Guggenheim vallen af. Dan houd je nog genoeg New York over. Vooral Chelsea met al zijn kunstgaleries en vele bikestations leent zich voor tochtjes.
Daar tref ik voor het eerst een leeg fietsstation aan. Nou ja, leeg: een sportieve dame gebruikt de enige resterende fiets als spinningobject: stilstaand fietsen is ook gezond. Ze biedt haar fitnessobject direct aan, maar op de een of andere manier heb ik niet zo’n trek in een bezweet dameszadel. Verder tref ik op de tweede dag na de lancering voldoende gebruiksklare fietsen aan. Newyorkers vinden het ook wel leuk, die blauwe bikes (gesponsord door Citi Bank) in de stad. Nog nooit zoveel aanspraak gehad op straat.
Maar het rondfietsen valt tegen. Vooral 7th Avenue is hel voor tweewielers. Hier zwermen de gele monsters om je heen. Als een voetganger een taxi signaleert, zal die zo snel mogelijk naar rechts zwenken, fietser of geen fietser. Het gevaar komt van achteren. De horizontale straten zijn goed te doen, maar vooral bij de avenues is het oppassen geblazen. Zeker bij verkeersopstoppingen. Vergeleken met Washington vind je hier veel minder fietspaden. Burgemeester Bloomberg kan roepen wat hij wil: wat dat betreft is Washington een veel moderner, eigentijdse metropool dan NY. Vermijd gevaarlijke verkeerssituaties met de gratis HopStop-app. Wie echt wil rondkijken op Manhattan en in Brooklyn, kan beter een dagfiets huren.