Eigenlijk was ze altijd alleen geweest. Hoe ze haar armen strekte om de sterren hoog boven haar aan te raken en de hemel om antwoord vroeg, maar nooit wat terug schitterde, omhelsde ze het donkere geheel en stond zij eenzaam en alleen haar verlangens te blussen met het zout wat minuten geleden op haar wang was neergestreken.
Wie was zij? Oranje haren hingen slordig om haar heen, waaronder een bleek gezicht, uitdrukkingsloos keek zij naar het einde van de tunnel, zonder een sprankeling van licht, kon zij met haar ogen dicht de route bewandelen, want het werd toch nooit licht. Dunne polsen staken uit een gerafelde trui met hier en daar wat opgeloste hoop peuterde zij bij elke klokslag een stukje af.
Nooit ontdekt, nooit gezien. Niemand die zich om haar bekommerde wat in haar ziel vele gaten maakte boorde zij zich een weg door het leven en floot zowaar een optimistisch geluid tussen haar lippen door die schraal waren van alles wat ze wilde zeggen maar uiteindelijk nooit heeft gedaan, waren vele haar voorbij gelopen zonder acht op haar te slaan.
Voorbij. Voor en bij, nooit met of samen, dicht onder de lakens, droomde zij wel eens over lieve woorden en grote daden. Wilde zij echt wel samen. Ruw uit haar droom gehaald en in de realiteit gesmeten, vermeed jij liever een begin en wilde jij in stilte gaan. Niemand die traande, niemand die werkelijk waar zat te malen om het verlies wat altijd al vermeden was.
Zag ik jou op een dag en begreep dat wat ik zag op mijn handen moest dragen, dragen naar huis. Wilde ik daar voor je zorgen als een moeder voor zijn kind, trok jij je terug als een kluizenaar op een berg, vond ik je dagen later met trots weer terug, maar was het snel afgelopen met de pret wanneer ik zag dat, jij mij had verlaten.
Nu was er iemand die haar beaamde, maar er was niets wat zij had nagelaten.
Rosa van den Driesche schrijft iedere week Proza van Rosa. Ze twittert daarnaast ook.