Het vlees sidderde in de hete pan. Druppels bloed vermengden zich met de oliën waarin het lag te bakken. Het witte bevlekte papier waar het in verpakt had gezeten, lag op het aanrecht. Hij zou het in de kachel gooien zodra hij klaar was met bakken. Vlees at hij rood. Rood, zodat de malsheid nog aanwezig was. Eventueel een klein beetje zout, wat zwarte peper. Al jong had hij een fascinatie voor vlees gekregen. Vader was geen slager geweest. Wat vader was geweest, wist hij überhaupt niet. Vader was al een behoorlijke tijd verdwenen. Ergens kan hij nog wel herinneren dat er een man aan tafel zat bij hem en moeder. “De man die op zondag het vlees kwam snijden” had moeder gezegd. Toen vader weg was had ze zichzelf de vrouw genoemd die op zondag het vlees sneed. En op alle andere dagen.Toen vader weg was, was er een mond minder te voeden en zodoende altijd vlees in huis. Zo had hij beredeneerd.
Bij ons in het dorp bevond zich een kleine authentieke slagerij. De dieren kwamen van Toms boerderij even buiten het dorp. Op zaterdag kwam de oude truck van Tom puffend richting het dorp gereden. De slagerij lag in het midden van het dorp. Eén keer was het voorgekomen dat Tom met zijn truck door een kuil reed – op de oude zandweg naast de school – en de laadbak open klapte. We zaten in de rekenles en zagen het gebeuren. Het was een hels kabaal buiten en de juf snelde naar het raam toe om het dicht te doen. Te laat, natuurlijk. We zaten al te lachen en keken buiten om te zien hoe de veldwachter, terwijl hij zijn pet vasthield, achter een varkentje aanrende. Die week had het hele dorp geen vlees te eten gekregen.
Het zakmes
We zijn later nog een keertje met de juf naar Toms boerderij gegaan. Steef en ik zijn toen stiekem het dierenhok binnengeslopen om alle touwen half door te snijden met het zakmes van Rickie. Rickie had het zakmes gekregen van zijn vader voor zijn verjaardag. Hij had ermee lopen pronken en we wisten dat hij het in zijn tas bewaarde. Zodra ik voor de eerste keer het lemmet in handen voelde, en de weerspiegeling van het koude staal zag, ging er een koude rilling over mijn rug. Nadat we de touwen half hadden doorgesneden, verborgen we het mes weer terug op zijn plek in de tas. Die morgen had de melkman het verhaal van de dag. Aan ieder die het wilde horen vertelde hij hoe die morgen, toen hij de melk kwam brengen bij Tom, niemand de deur opendeed. Verbaasd had hij de deur naar de stallen geopend. Hij trof hier Tom aan, volledig onder de drek van alle beesten die even daarvoor nog vast in de stal hadden gezeten, maar nu in al hun vrijheid luidruchtig door het hooi aan het rollen waren. Ouwe Tom kon je sindsdien ruiken zodra hij in het dorp was. De geur van alle drek, had zich in zijn poriën genesteld. Die week at het hele dorp, opnieuw, geen vlees.
Moeder had het niet zo op Ouwe Tom. Ze zei altijd dat het erom ging dat vlees met rust gelaten moest worden, niet opgejaagd. Opgejaagd vlees smaakte tranig. Gerust vlees lekker mals. “Zoals vader,” lachte ze dan haar tanden bloot.
Dat was prima vlees, zal altijd thuis onderuit gezakt met zijn krantje. Nooit opgejaagd om aan het werk te gaan.
“Vlees zoals vader?”, vroeg ik verbaasd.
“Zoals vader het haalde”, corrigeerde ze me.
Vader haalde altijd uitgerust vlees. Hij wist waar hij dat moest halen, en het was niet bij Ouwe Tom.
Ouwe Tom
Dat moeder niet zo kien was op Ouwe Tom. Betekende ook dat ze weigerde haar vlees van zijn vee te halen. Moeder wist wel waar ze het moest halen. Althans. Het diervriendelijke vlees, zoals moeder het noemde, kwam niet van Ouwe Tom, dat is iets waar ik nu zeker van ben. Waar het dan wel vandaan kwam, daar was ik toen nog niet achter. Moeder vertelde nooit waarom ze niet kien was op Ouwe Tom en weinig het kon me ook weinig schelen, ware het niet dat moeders blik altijd veranderde op het moment dat Ouwe Tom in de buurt was. Zijn aanwezigheid bracht weinig goeds in haar naar boven zo leek het. Zijn aanwezigheid maakte haar fel, ongenuanceerd en streng. Moeder was nooit streng. Behalve als Ouwe Tom in de buurt was.
Na jaren ben ik uit het dorp vertrokken. De grote stad lokte en hield mij tevreden. Zelden kwam ik nog terug in het dorp. Tevreden met mijn bestaan roestte ik langzaam maar zeker vast in het leven van de grote stad. Tot gisteren.
Moeder
Uit een telefoontje van de dokter uit het dorp bleek dat mijn tijd was gekomen om terug te keren naar het dorp. Het was er weinig veranderd. De school stond er nog, de zandweg lag er nog altijd naast. Onderweg naar het huis van moeder zag ik in de verte de schoorsteen roken op de boerderij van Ouwe Tom. Het huis van moeder was aangetast door de tand des tijds en een beetje ineen gezakt. Moeders slaapkamer was naar beneden verplaatst. Waarschijnlijk was de trap een onmogelijke opgave geworden.
Onder een hoop met dekens zag ik in het weinige licht dat de kaarsen gaven mijn moeder liggen. Nog altijd was ze beeldschoon en ze zou voor mij ook altijd beeldschoon blijven. Ze kuchte zachtjes, haar ademhaling hard en broos. Haar fragiele handen lagen over de sprei, ze reageerde alleen op mijn stem. Voordat ze haar lichaam niet meer de moeite van doorleven wilde aandoen, wilde ze me nog iets vertellen. Ze sprak bedachtzaam. Toen ze was uitgesproken, had ik overal kippenvel. Haar hand werd langzaam koud. Ze had haar ogen gesloten.
Het witte papier
Ik heb haar toegedekt met de sprei en ben buiten gaan wandelen. De rokende schoorsteen in de verte. Het verhaal dat moeder met mij had gedeeld met haar laatste adem bracht mij in een wazige toestand. De voordeur ging open en zonder na te denken raakten mijn vuisten zijn slaap. In de verte hoorde ik mijn stem verwijtend schreeuwen. Mijn lichaam verrichte een handeling waar ik geen controle over had. Ik zag het bloed uit de oren van de oude boer sijpelen. Ik zag het lemmet dat in een hakblok stond op het aanrecht. Ik zag de emmer, de lijm en de ladder, de de kale muren in het huis. Ik zag het witte papier.
Het witte papier. Het witte bevlekte papier had hij in de kachel gegooid. Het werd lekker warm in het huis. Hij zat daar met een houten plank op zijn schoot. Vers gebakken vlees onder het mes. Zijn vork in de aanslag. De smaak. Toch best lekker, dat vlees, van Ouwe Tom.