Er mogen dan vele crises zijn in de wereld, de ergste humanitaire ramp voltrekt zich op dit moment in Nijmegen. Amnesty international zwijgt in alle talen, Artsen zonder Grenzen is in geen velden of wegen te bekennen en hulptroepen van de VN hebben er nog nooit een voet gezet. Drie sektes die ongeveer dezelfde god aanbidden domineren vanuit de binnenstad de regio. De almachtige die zij zo radicaal beminnen heet De Vierdaagse.
De drie groepen trekken samen op en leggen, met hulp van de provincie, gemeente en het bedrijfsleven, alles lam. De rest moet het ontgelden en kwijnt langzaam weg in de zwartste hondsdagen van het jaar.
Het begint allemaal met de kijkers. Zij zetten drie weken voor de derde dinsdag van juli oude bankstellen, wankel tuinmeubilair en overig interieur wat best gejat mag worden in de bermen langs wandelroutes. Als zij eenmaal plaatsnemen langs de wegen gaan ze dingen roepen als ‘hup!’, ‘goedzo! komaan! ‘en ‘jeeeujj!’. Ze blazen op fluitjes en zwaaien met vlaggetjes. Dit houden ze uren achtereen vol. Onwillige verstekelingen moeten net zolang ‘Potje met vet’ aanhoren tot ze gillend gek worden.
Meestal zijn de kijkers jolig uitgedost en beschikken ze over lekker gekke spandoeken om de lopers aan het lachen te krijgen. Degenen met het beste plekje nodigen de ganse familie en kenniskring uit om het spektakel te aanschouwen. Het zijn monsterverbonden van gezelligheidsgeweld. Zij moedigen de dominantie aan en propageren met hun erehaag de overheersing het fanatiekst.
Ze kijken naar de lopers. Dat zijn over het algemeen mensen die de vijftig zijn gepasseerd of jongeren die er zo uitzien. Het zijn pezige senioren, vierdaagseveteranen met verstandige schoenen en ruwe, bonkige voeten. Ze marcheren zwetend, grossieren in kalkpoeder, hebben gekke hoedjes en zonnebrillen op en dragen shirtjes met teksten als ‘Op naar de Villa Gladiola!’.
Een enkeling loopt ludiek op klompen of wandelt achteruit. De vele militairen die deelnemen aan deze wandeltocht der wandeltochten zorgen met veel machtsvertoon voor de beveiliging en peperen iedereen in dat alle verzet futiel is. In lange colonnes slingeren ze door Nijmegen en de regio om iedere provinciaal te doordringen van het feit dat zij de baas zijn, heersend over de infrastructurele voorzieningen.
De meest vijandige sekte wordt gevormd door de feestvierders. Zij vormen een hecht cordon om de lopers en de kijkers. Chemische oorlogsvoering wordt vrijuit toegepast en gefaciliteerd. Ze geven hun jaarlonen uit aan dure muntjes waarvoor ze kleine plastic bekertjes verschaald bier kunnen krijgen, en weten ondanks die minuscule eensloksbiertjes ladderzat te geraken.
Ze gebruiken dat bittere vocht om busladingen vette worsten, van E. coli vergeven mesthopen shoarma en door de zon vergeelde broodjes beenham naar binnen te spoelen, tezamen met liters klonterige knoflooksaus. De giftige walmen die zich langzaam opbouwen in hun uitdijende magen braken ze de buitenlucht in als ze al boerend hun strijdliederen zingen.
Om de angst bij de tegenstander te vergroten bestaan die niet uit zinnen die op grammaticaal correct wijze samenhangen, noch uit herkenbare Nederlandse woorden. Het zijn laagtonige oerkreten, waarschijnlijk afkomstig uit de meest primitieve regionen van het brein en klinken ongeveer als: ‘BWOOH!!!, lalalala loooOOOh!!!!!!, JOAAAH!’. Enige melodie is daarin niet te ontwaren. De toehoorder met pech wordt dan ook nog getroffen door venijnige splinters dagenoud kebabvlees, losgezongen uit diepe gebitskloven, klaar om willekeurig te verontreinigen.
Boobytrapsgewijs staan overal in de binnenstad mobiele pispalen opgesteld waar men met vier man tegelijk zijn urine kan lozen. De penetrante geur die daaruit opstijgt is proefbaar op de tongpapillen en verlamt de tegenstander dusdanig dat hij minstens vier dagen lang weerloos is. Deze stoottroepen zijn verreweg het gevaarlijkst.
En dan zou ik nog kunnen verhalen over de trommelvliesterroriserende dweilorkesten, de kakofonie van honderden coverbandjes met hun afgrijselijke verkrachtingen van welbekende popliedjes die in de originele versie al niet om aan te horen zijn, het nietsontziende vandalisme, de ongekende vervuiling, de blarenprikkers en het rondspattende blarensap, de media die deze genocide op alle beschaving redeloze lof toezwaaien en de geweldseruptie in de laatste nacht van de zomerfeesten, waarbij neuzen breken en bloeden, vuisten kneuzen, bloesjes van getatoeëerde lijven worden gerukt en de cellen van de plaatselijke politiebureaus volstromen met van razernij bezeten jonge vechtersbazen.
Waar zijn de Kamervragen, de veilige havens en achterhuizen?
Waar is de steun en troost voor hen die deze god niet aanbidden en zich vertrapt weten, verbannen naar de uithoeken van de provincie als paria’s?
Het houdt niet op, niet vanzelf. Het houdt niet op, niet vanzelf. Het houdt pas op als het stopt, om het volgende jaar weer terug te keren.