Haye van der Heyden bekent op ThePostOnline dat hij met zijn ergernissen geen raad meer weet. Die poel van frustraties wordt langzaam een moeras waarin, zoals hij zelf constateert, onwelriekende planten gemakkelijk tot bloei komen. Dat is vervelend, omdat je aan geur gemakkelijk went. De groeiende behoefte aan krachtige wetten en strenge straffen, het verlangen naar vuisten die op tafels slaan en de zucht dat orde op zaken wordt gesteld stemmen hem daarom niet gerust. Bedwelmd ondergaan in het frustratiemoeras is inderdaad geen aanlokkelijk vooruitzicht.
Van der Heyden merkt dat sinds kort democratie niet meer boven aan zijn waardenlijstje staat. Dat doet pijn. Zelf vermoedt hij dat het komt omdat problemen op hun beloop gelaten worden. Dat is een krachtige katalysator in de roep naar een Sterke Man. Van der Heyden vindt Polen een overtuigend voorbeeld. Als volleerd PIS-kijker stelt hij de diagnose van wat er in Polen is misgegaan: onderdrukking van de volkswensen én de democratie. Het bezinksel van de Poolse politiek ziet er bepaald niet goed uit, maar of we hiermee de oorzaak van de problemen daar op het spoor zijn, valt te betwijfelen. Maar goed, al deugt de analyse niet, terecht maakt Van der Heyden zich zorgen over de toekomst van Polen onder de PIS.
Om te voorkomen dat het Nederland onder de PVV vergaat als Polen onder de PIS stelt Van der Heyden een handige strategie voor: ‘met Wilders tegen Wilders’. De aanhang van de PVV groeit namelijk als kool, omdat hier ook problemen op hun beloop gelaten worden én omdat onze democratie ook niet zou functioneren. Behandel Wilders als volwaardige gesprekspartner en voorkom zo, volgens Van der Heyden, verdere groei van de PVV. Direct hierna gooit hij de ruiten van zijn geloofwaardigheid in: de kanker van ons politieke systeem is de PvdA, het zijn de NSB-ers van nu. Dat lucht misschien op, maar het lost niets op, want in de rest van de Tweede Kamer is er ook geen animo om met Wilders samen te werken. Allemaal NSB-ers?
‘Met Wilders tegen Wilders’ heeft nóg een probleem: Wilders wil niet. Die is meer gecharmeerd van de PVV als de Nederlandse PIS. Enige citaten uit een interview met het AD uit 2013:
“De Tweede Kamer interesseert mij niets. Het gaat mij om de kiezer.”
“Wij gaan niet onderhandelen over een beleid dat Nederland kapot maakt, om maar een kruimeltje invloed te krijgen.”
Over de vraag, hoe Wilders dan nog invloed denkt te krijgen:
“Zo groot mogelijk worden. Zo gróót mogelijk worden.”
In de vorige eeuw zorgde de wereldbeschouwelijke kit voor een band tussen partij en kiezer die tegen een stootje kon. Sinds enige decennia is dit bindmiddel uit de politiek verdwenen; bovendien zijn de sociaal-maatschappelijke pijlers van partijen -arbeiders, katholieken, fabrikanten- in het niets opgelost. De kiezers gingen ‘zweven’ en verwachtten van partijen niet meer dat ze hun kijk op de wereld in politieke munt zouden omzetten. De verweesde politiek maakte toen een fatale fout, verwisselde het bestuur van een land met dat van een bedrijf en reduceerde de opdracht van politiek tot het oplossen van problemen.
Dat was vragen om problemen, want het vermogen van de politiek om problemen op te lossen is bepaald gering (werkloosheid, armoede, criminaliteit, bureaucratie, immigratie) en de politieke strijd over alternatieven werd belemmerd door de geclaimde “noodzaak” van een geboden oplossing. In combinatie met het (post)moderne, consumerende, participerende, ondernemende en netwerkende individu dat ongeduldig, snel gepikeerd en weinig frustratietolerant is, liet teleurstelling niet lang op zich wachten.
Men werd de politiek moe: beloftes zouden niet worden waargemaakt, er zou een kloof groeien tussen burger en politiek en de samenleving zou zich steeds minder herkennen in wat als Haagse spelletjes werd neergezet. Toen ook nog de semipublieke sector -gepresenteerd als de oplossing voor stroperige en inefficiënte openbare dienstverlening- werd neergezet als hét voorbeeld van wat “graaicultuur” en de “baantjescarrousel” is genoemd, kwam de politiek zelf diep in de problemen.
Het groeiende ongenoegen vertaalde zich rond de eeuwwisseling in een politiek probleem toen politici, door aspirant politici, werden neergezet als een elite van de macht die per definitie gewantrouwd moest worden. Er was in de polder een mist opgekomen die het zicht op verantwoordelijkheid ernstig belemmerde en Fortuyn opende met De puinhopen van acht jaar Paars de aanval op dit fenomeen. Al polderend, “waarin de elites namens ons bedisselen en beslissen”, kon volgens hem niet meer worden vastgesteld wie waarvoor aansprakelijk was.
Fortuyn vestigde op luidruchtige wijze de aandacht op de onverenigbaarheid van de moderniteit van de Nederlandse samenleving en de religieuze orthodoxie die de islam in haar greep had. Dit conflict kon alleen worden opgelost als de islam de weg zou volgen die andere religies al waren gegaan: de hoofdstroom van het christendom en het jodendom hebben we keurig in het geseculariseerde hok gekregen. Tegelijk keerde Fortuyn zich tegen een andere orthodoxie die hij de ‘Linkse Kerk’ doopte. Het was dat deel van de “elite”, dat als een soort zielzorger slechts oog had voor “slachtoffers van de omstandigheden”. Die moesten steevast geholpen worden. Deze menslievende houding voorkwam volgens Fortuyn een maatschappelijk verantwoord vreemdelingen-, asiel- of immigratiebeleid en meldde zich in woord en geschrift met een zelfingenomen, agressieve, moralistische betweterigheid die het maatschappelijk debat niet ten goede kwam.
De probleemoplossingspolitiek levert dus geen oplossingen, maar reageert inmiddels wel nerveus en kortademig op ieder relletje.
Het politieke probleem van de elite, politici die lobbyend en netwerkend in toezicht- en nevenfuncties hun maatschappelijke wensbaarheidsdatum ver overschrijden, is niet overtuigend uit de weg geruimd.
Tevens is de verheldering van maatschappelijke ontwikkelingen gehinderd door enerzijds de intellectuele omertà die de taboeïsering van heikele maatschappelijke thema’s begeleidde en anderzijds het mechanisme van virtue signalling. Het politieke debat over de gewenste richting van maatschappelijke ontwikkelingen wordt hierdoor gesmoord. Al met al kan Wilders, ruim 15 jaar later, nog steeds politiek kapitaal slaan uit de erfenis van Fortuyn. Heel simpel door erop te wijzen dát problemen niet worden opgelost en er op te hameren dat de anderen -de elite- ze helemaal niet willen oplossen. De PVV-vlucht naar vroeger, toen de wereld eenvoudig en geluk heel gewoon was, is een gemakkelijke oplossing waar Fortuyn zich niet gemakkelijk bij zou voelen.
Partijen hebben het volste recht de oplossingen die Wilders aandraagt volstrekt ondeugdelijk te vinden en zich er weinig van aan te trekken. De politieke betekenis van Wilders ligt ook niet in het aandragen van oplossingen. Zijn -enigszins ondankbare- rol is om als trekpleister het herstelproces van de politiek te bespoedigen door het tijdelijk te verergeren. Met zijn succes als aantrekker van alle ongericht onbehagen dwingt hij de politieke partijen zich te buigen over oorsprong van het diffuse ongenoegen, de politieke moeheid, de vervreemding van politiek en samenleving. Als zij goed door hebben wat daarin hun rol is geweest kan worden begonnen met het herstel. De pleister kan eraf!
Partijen staan voor de opgave de politiek minder gevoelig te maken voor het zogenaamd “niet leveren” van dé oplossing. Zij moeten de zwevende kiezer weer zien te binden met voldragen, samenhangende lange termijnvisies op maatschappelijke vraagstukken én het algemeen belang. Dat zijn visies waarin de verschillen met anderen in het oog springen en geen plaats is voor eenvoudige gemeenplaatsen als “rechtvaardiger”, “eerlijker”, “sterker”, “duurzamer” of “slagvaardiger”. Dat wil iedereen; hoe kun je daar tegen zijn! Partijen staan voor de opgave eigentijdse kit uit te vinden die kiezers weer aan partijen bindt. Langs die weg moeten zij zich weer vertegenwoordigd voelen in Den Haag. Daarbij mogen politici er ook op wijzen dat de burger zich niet telkens als een opgewonden standje moet gedragen dat met grote woorden claimt en met nog grotere woorden veroordeelt.
Ook het politieke handwerk mag tegen het licht gehouden worden. Rupsje Nooitgenoeg, Loek Hermans, staat inmiddels symbool voor wat er mis kan gaan als bewezen diensten of netwerkers, lobbyers en fixers de personeelsrecrutering bepalen. Het ‘personeelsbeleid’ van politieke partijen is aan herziening toe en de promotie én demotie van politici verdient daarbij veel aandacht. Maar daar mag het niet bij blijven. Het politieke debat over voorgenomen besluiten moet weer een strijd worden van partijvisies op dat thema in het licht van het algemeen belang én het besef dat de marges uiteindelijk smal zijn. Na de stemming blijft de verantwoordingsplicht gewoon bestaan. Dat er op dit terrein nog veel werk verzet moet worden, blijkt wel uit de geringe animo van de politici om bij het referendum over het associatieverdrag met de Oekraïne actief hun standpunt te verdedigen. Met het feit dat Juncker, de voorzitter van de Europese Commissie, ze hierop moet wijzen.
Partijen mogen lastige vraagstukken niet meer uit de weg gaan door zich te verschansen in de hoge donjon van de vrome wens en het morele gelijk om daar te genieten van schitterende vergezichten. Een filosoof, die zich ooit boog over de geschiedenis van wetenschap, destilleerde hieruit een nog steeds bruikbaar inzicht: “Wildest dreams are the necessary first steps toward scientific investigation”. Zoals harde wetenschap aanvangt met wilde dromen, zo moeten politieke dromen beginnen met de harde werkelijkheid. Politieke visies die niet bang zijn voor die confrontatie, die de werkelijkheid serieus nemen en scherp aan de wind durven te zeilen, zullen Wilders met gemak de loef afsteken. Want de pijnlijke les van het multiculturele drama en de ontsporing van de Europese Munt Unie is dat in praktijk gebrachte dromen die voorbij zijn gegaan aan de werkelijke mogelijkheden uitmonden in boze dromen.
Terug naar het voorstel van Haye van der Heyden om Wilders als volwaardige gesprekspartner te behandelen. Dat is dus helemaal niet nodig! De analyse van de afgelopen decennia wijst in een andere richting om onheil te voorkomen. Als langs de geschetste lijnen een nieuw maatschappelijk verdrag gestalte krijgt en politieke partijen zichzelf opnieuw uitvinden, heeft Wilders iedereen een grote dienst bewezen. De trekpleister kan eraf en de partij met één lid kan worden opgeheven. Maar, met een groot voorbehoud: als de gevestigde partijen nu nog niet uit hun ‘comfort zone’ komen, kan het straks heel oncomfortabel worden.