We werken harder, en we werken efficiënter. Zeker de afgelopen twintig jaar. En dat vertaalde zich in een gezond groeiend bruto binnenlands product. Nederland verdient dus steeds meer, maar de burger heeft daar bijna niets van gemerkt. Het geld verdween in de zakken van het bedrijfsleven, blijkt uit een onderzoek van de De Nederlandsche Bank.
Het is een oude stelregel die de Europese economie bijna twee eeuwen lang omhoog heeft gestuwd: als de economie groeit, moet je die verdiensten terug pompen in de economie, als het even kan via de arbeiders. Dat kan in de vorm van uitkeringen of nationale verzekeringen, door investeringen in gezondheid of infrastructuur, of gewoon door loonsverhogingen. Geld genereert vraag, en vraag schept aanbod. Vooral loonsverhoging gold tussen 1945 en 1975 als de beste manier om de motor van de economie nóg verder op te voeren. Maar tijdens de zware jaren ’70 en ’80 leek de rek eruit. De twijfel sloeg toe. Er kwam een nieuwe economische doctrine, het neoliberalisme, die verkondigde dat die staatsbemoeienis, en de omweg via onze portemonnee van de werknemer, inefficiënt waren. Het was veel beter om de groei van het bbp bij het bedrijfsleven te laten. Het bedrijfsleven zou dat geld dan veel sneller en slimmer investeren dan mogelijk is via die oude omwegen, en het de economische groei zo opnieuw aanjagen.
Deze ideologie werd onder Ronald Reagan als eerste omgezet in beleid; later volgden Margaret Thatcher en, in eigen land, Ruud Lubbers en Wim Kok. In de VS kwam de nadruk te liggen op loonsverlaging. De wederopstanding van het bedrijfsleven in de jaren negentig (onder Clinton) was grotendeels te danken aan het feit dat de gemiddelde lonen niet langer stegen. De rijksten verdienden steeds meer, maar de massa der armsten verdiende steeds minder. In Europa kwam de nadruk te liggen op de verkoop van staatsbezit. De bizarre en betreurenswaardige gevolgen van de daaropvolgende hele en halve privatiseringen zijn nog steeds zichtbaar. Maar ook al zijn de lonen in Europa beter beschermd dan in de VS, ook hier hebben ze duidelijk, en systematisch, geleden.
Terwijl het bedrijfsleven dankzij allerlei overheidsmaatregelen jarenlang gratis kon incasseren, moest de gewone burger jaar op jaar inleveren. Dat blijkt uit gisteren gepubliceerde cijfers van De Nederlandse Bank. Het bbp is sinds 1997 met 20 procent gegroeid. In 1987 ging nog 54 procent van het bbp naar de Nederlandse huishoudens. Dankzij de kabinetten-Lubbers daalde dat percentage naar 52 in 1997. Daar bleef dat hangen tot 2002, tot de komst van Balkenende. Daarna ging het harder achteruit. In 2007 was het aandeel verder gedaald, tot 46 procent, en momenteel staat het op 45 procent. Een daling met tien procent over, zeg twintig jaar. de stijging van het bbp is daarmee grotendeels aan de burger voorbij gegaan. Hij heeft nauwelijks van de groei geprofiteerd – hij mócht er niet van profiteren, want burgers doen toch maar domme dingen met geld. We zijn bestolen zogenaamd voor ons eigen bestwil. Als opeenvolgende regeringen deze trend hadden gestopt, dan hadden we nu met z’n allen 60 miljard meer te besteden. Dat is bijna tienduizend euro per huishouden per jaar.
En waar is al dat geld gebleven? Welnu: het grootste deel vloeide naar het bedrijfsleven. De politiek heeft, alle mooie woorden ten spijt, ook flink in de kas gegraaid. Het aandeel van de politiek in het bbp steeg van 20 naar 25 procent. Maar de grote winnaar van deze loterij is het bedrijfsleven. Haar aandeel steeg in deze periode van 2 naar 10 procent. En wat heeft het bedrijfsleven met deze door de politiek georganiseerde overwinst gedaan? Het is in ieder geval niet richting aandeelhouders gevloeid, want dan was het in de statistieken alsnog opgedoken als inkomsten van huishoudens. Het bedrijfsleven heeft binnenslands geïnvesteerd, maar zeker niet meer dan anders. Dat deed het vooral in het buitenland. (En de Koninklijke familie reist momenteel de hele wereld rond om deze kapitaalvlucht nog te vergemakkelijken). Ne, het Nederlandse bedrijfsleven heeft met dat geld enorme financiële buffers opgebouwd, én het is er in het buitenland mee gaan speculeren. Met andere woorden: het grootste deel van het geld dat we de afgelopen jaren collectief verdienden, is door de crisis verdampt.
De burger mocht het niet uitgeven, omdat het bedrijfsleven immers veel beter wist wat je met geld moet doen. En nu het bedrijfsleven dat geld over de balk heeft gesmeten en diep in de problemen zit, wordt de burger gedwongen diep in zijn reeds leeggehaalde zakken te tasten.
Premier Rutte vindt dat we niet moeten somberen, en dat we onze spaarcenten gewoon zo snel mogelijk moeten uitgeven om het arme bedrijfsleven te redden. Je moet het maar durven, na een dergelijke megadiefstal. Het wordt hoog tijd voor een New Deal tussen burgers en politiek. Een keiharde afspraak over wat er voortaan met onze zuur verdiende centen gebeurt.