“De therapeut nam haar in zijn armen, haar knietjes opgetrokken en haar hoofdje tegen haar borst gedrukt. Je kon zien dat ze het niet fijn vond, ze moest huilen en zwaaide met haar armpjes. De behandelaar vertrouwde ons toe dat het erbij hoorde en dat veel ouders tijdens dit moment liever even op de gang wachten. Opeens slaakte ze een zucht. ‘Ze is in een diepe slaap gevallen’, vertrouwde de therapeut ons toe. Ze lag heel stil in een coconnetje, dicht tegen hem aan. Langzaam begonnen haar lipjes te verkleuren. Hij draaide haar op haar rugje. Haar levenloze armpje viel omlaag.”
‘Onschuldige’ methoden met levensgevaarlijke afloop
In een aflevering Zembla van januari 2010 wordt belicht hoe de drie maanden oude baby Marloe overleed na de behandeling van een craniosacraal therapeut. Volgens een kinderarts is de dood van Marloe veroorzaakt door een hartstilstand. Door de manier waarop zij werd vastgehouden door de therapeut kon ze simpelweg geen lucht meer krijgen. Deze ‘holding’-methode zou ‘volstrekt ongevaarlijk zijn’ en een positieve uitwerking hebben op huilbaby’s, zoals Marloe. Het consultatiebureau had haar ouders doorwezen naar de craniosacraal therapeut, ondanks dat medische tijdschriften al voor de dood van Marloe waarschuwden voor mogelijke gevaren. Inmiddels is de therapeut van Marloe gestopt, maar de praktijk waaraan hij verbonden was past de omstreden ‘holding’-methode nog steeds toe op baby’s.
Een ander, ouder maar bekender voorbeeld is de dood van Sylvia Millecam. In 2001 overleed zij omdat haar borstkanker niet ‘op reguliere wijze’ was behandeld. Haar drie artsen hadden haar namelijk ervan overtuigd dat chemotherapie niet nodig was: een scala aan alternatieve geneeswijzen was genoeg om haar te genezen. Na een uitspraak van het Medisch Tuchtcollege, vijf jaar later, zijn de betrokken artsen geschorst. Eén zelfs voor het leven, een zwaardere maatregel bestaat niet. Het tuchtcollege kwam tot de slotsom dat zij bewust nalatig zijn geweest in hun handelen als bekwaam arts door onder andere het aanbevelen van alternatieve geneeswijzen in plaats van reguliere geneeskunde, met de dood als gevolg.
‘Baat het niet dan schaadt het niet’ gaat niet op
Meer dan een miljoen Nederlanders stonden in 2008 onder behandeling van een alternatief genezer. Veel mensen redeneren volgens het principe ‘baat het niet dan schaadt het niet’, maar dat gaat helaas niet op. Edzard Ernst is ’s werelds eerste hoogleraar in de alternatieve geneeskunde. Hij vertelt dat verricht onderzoek naar de risico’s van behandelingen uitwijst dat “alternatieve geneeswijzen zeker niet onschadelijk zijn”. Ook uit een peer reviewed onderzoek dat in 2010 in het wetenschappelijk tijdschrift Archives of Disease in Childhood is gepubliceerd blijkt dat niet-conventionele geneeswijzen gevaar kunnen opleveren. De studie volgde 39 zieke kinderen die een alternatieve verzorging ontvingen in plaats van een erkende geneeskundige behandeling. Zeventien kinderen ondervonden schade omdat zij niet met reguliere medicijnen werden behandeld. Hiervan stierven er vier.
Fictief wetenschappelijk karakter
Mensen zoeken vaak hun heil in de alternatieve sector omdat ze zich door de reguliere geneeskunde onbegrepen voelen. Dokters kunnen geen oorzaak of oplossing vinden voor hun ongemak, wat vaak tijdelijke kwalen zijn die vanzelf overgaan. Mensen zijn de laatste decennia mondiger geworden en zoeken dan zelf maar naar een oplossing. Via internet is menig alternatief genezer gemakkelijk te vinden. Op hun sites staan talloze kleurrijke keurmerken afgebeeld die de patiënt ervan overtuigen dat hij met ‘erkend genezer’ te maken heeft. Ze zijn echter niet door een overheidsinstantie toegekend, maar door onderling opgerichte beroepsgroepen. De strenge regels van de geneeskunde gaan niet op, want daar heeft het ook niets mee te maken.
Alternatieve behandelaars nemen vaak alle tijd voor hun patiënten, meestal kwetsbare mensen die zich in een beroerde situatie bevinden. Ze nemen maar al te graag advies aan van ‘specialisten’ die openstaan voor meer dan alleen medicijnen en operaties. Het voorkomen van de therapeuten versterkt het beeld van bekwaamheid: ze imiteren graag het imago van reguliere artsen. De behandelaar draagt vaak een witte jas en veel behandelruimtes zijn even steriel en licht als die in een gemiddeld ziekenhuis. Ook hangt de muur vol met anatomische kaarten en diploma’s om het fictieve wetenschappelijke karakter te benadrukken. Dat sommige mensen baat hebben bij alternatieve geneeswijzen komt door het ‘placebo-effect’: een positief psychisch effect dat optreedt door vertrouwen in de werking van een behandeling. Hierdoor heeft de patiënt het idee dat het ‘helpt’, terwijl de therapie zelf niets uithaalt.
Misbruik van titel in de geneeskunde
Het probleem ontstaat wanneer mensen terechtkomen bij een alternatief genezer die schermt met een erkende titel in de geneeskunde, zoals bijvoorbeeld arts of fysiotherapeut. De zieke kan in dat geval ten onrechte denken dat hij een echte ‘doktersbehandeling’ ontvangt, omdat hij geholpen wordt door iemand die wetenschappelijk is geschoold en die bewezen methoden in de praktijk brengt. Maar alternatieve geneeswijzen zijn allerminst wetenschappelijk bewezen. Het is in feite kwakzalverij: onbevoegde uitoefening van de geneeskunde.
Alle bevoegde gezondheidswerkers staan vastgelegd in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Alleen zo mogen ze hun beroep uitoefenen waarbij ze wetenschappelijk bewezen geneeswijzen in de praktijk brengen. Maar niets verbiedt ze om daarnaast, uit naam van hun titel, alternatieve geneeswijzen toe te passen op hun patiënten. Oud-minister van Volksgezondheid Els Borst: “Het kan heel gevaarlijk zijn als degenen die een wettelijk erkend diploma hebben, naast hun reguliere werk gaan kwakzalven.”
Overheid moet onderscheid maken
Daarom moet bij wet worden vastgelegd dat officieel erkende gezondheidswerkers zich niet mogen inlaten met alternatieve geneeswijzen, op straffe van uitschrijving in het BIG-register. De overheid moet naar patiënten toe een duidelijk onderscheid maken tussen wetenschap en kwakzalverij.
De geneeskunde is in de geschiedenis altijd verrijkt met nieuwe methoden die aanvankelijk als alternatief en niet-werkend werden beschouwd. De nieuwe regel zal geen einde brengen aan deze voortgang want wetenschapspersonen zullen onderzoek blijven doen. Mocht er genoeg wetenschappelijk bewijs zijn dat aantoont dat een methode daadwerkelijk een geneeskrachtige functie heeft, dan kan deze als werkend en officieel geneeskundig worden beschouwd. Vervolgens kunnen officieel erkende artsen en andere gezondheidswerkers de methode in de praktijk toepassen zonder risico te lopen hun BIG-registratie te verliezen. Immers: zonder steekhoudend wetenschappelijk bewijs is er geen wetenschap, en zouden erkende geschoolde gezondheidswerkers zich er niet mee mogen inlaten als het aankomt op de behandeling van patiënten.