Kunst

Zomerfeuilleton, aflevering 7: Het Loeder Wil Oorlog

01-08-2013 19:30

Wat voorafging:
Simon is op vakantie gevallen voor de charmes van Jenna. Na een korte romance kwam ook het onvermijdelijke afscheid, en het moment om terug te keren naar huis.

Rebecca was er niet, toen ik een goede maand later thuis kwam. Ik haalde mijn toilettas uit mijn rugzak en mikte de rest van de spullen in de hoek bij het raam. Pas toen ik terugkwam uit de douche, met een naar lavendel geurende handdoek om mijn middel, viel me op hoezeer mijn klimspullen en andere kampeertroep de orde in de kamer verstoorden. Rebecca had alles achterlijk netjes opgeruimd. In zo’n piepklein studentenkamertje is een zekere interieurdiscipline een vereiste om het leven draaglijk te houden en wat dat betreft deden we beiden het nodige, maar zo schoon en netjes als nu had ik het nog nooit gezien.

Op de gang zat een meisje te bellen. Ik herkende het manische vriendinnetje van een pedante huisgenoot. Niemand van ons had destijds de middelen voor een mobiele telefoon. Daarom was er een comfortabel zitje ingericht rondom de enige centrale telefoon die het studentenhuis rijk was, en te oordelen aan het pak chips en de fles cola waarmee ze zich in de oude rookfauteuil had genesteld, knieën opgetrokken onder haar kont, zou het gesprek niet bijzonder snel ten einde zijn.

Ik besloot mijn e-mail te bekijken. Na een maand zonder was dat niet het eerste waaraan ik dacht, maar wellicht had Rebecca een bericht voor me achtergelaten. Ze zou bij haar ouders kunnen zijn, of besloten kunnen hebben de ongetwijfeld succesvolle afsluiting van het academisch jaar te vieren met een korte vakantie in hun buitenhuis in Zwitserland. De laptop bleek echter onvindbaar. Op zich was dat geen reden tot paniek. Technisch gezien was het ding van haar, door de toevallige omstandigheid dat ze het apparaat van haar vader had gekregen, voor haar studie. Dat ik het ding veel meer gebruikte dan zij, en voornamelijk om er stomme spelletjes op te spelen, deed daaraan natuurlijk niets af.

Veel zorgelijker was, dat ik tijdens het speuren naar de computer, ontdekte dat de overdreven netheid van de kamer vooral kwam doordat er heel veel huisraad ontbrak. Zo miste ik de wekkerradio, het broodrooster, de piepkleine kleurentelevisie die nog maar één kanaal kon ontvangen, de designlamp die Rebecca had gekocht op een veiling, en de kleine reproductie van De Anatomische Les, die ik in een lollige bui voor haar had gekocht toen ze voor het eerst in haar leven eens niet de maximale score had gehaald bij een tentamen en die gedurende twee mooie jaren onafgebroken aan de muur boven ons bed had gehangen. Toch niet het type spullen dat je meeneemt op vakantie. Bovendien bleek haar kledingkast leeg.

Terwijl mijn nervositeit per seconde steeg en het verlangen om Rebecca’s stem te horen navenant dringender werd, trok het telefonerende wicht zich niets aan van de wanhoop die ik toch duidelijk meende te etaleren. ‘Sorry’, probeerde ik tenslotte, ‘ik wil je niet opjagen, maar zou ik misschien heel even mogen bellen? Het is écht héél dringend. Of weet je toevallig waar ik Rebecca kan vinden?’
‘Wacht even mam,’ onderbrak ze het oeverloze gesprek, ‘er staat hier iemand moeilijk te doen.’ Ze legde haar hand over de hoorn en richtte zich tot mij. ‘Ik kén geen Rebecca, oké? En laat me nou met rust, eikel!’
In een vlaag van woede greep ik naar de draad waarmee de telefoon in het wandcontact was geplugd, maar het serpent was sneller en sloeg me met de vlakke hand in mijn gezicht. ‘Als je dat nog een keer probeert, klootzak’, siste ze, ‘dan ga ik gillen en zeg ik dat je me wou aanranden!’

Dat loeder vroeg om oorlog. Iets zei me dat ik hier niet lang meer zou wonen, zodat ik de inzet van zware middelen niet hoefde te schuwen. Ik haalde de brandblusser uit de badkamer. Met de spuitmond als een vlammenwerper in de aanslag liep ik met de koolzuursneeuwblusser op haar af. Ze lachte onnatuurlijk hoog en riep met overslaande stem dat ik het lef niet had. Onder andere omstandigheden had ze misschien gelijk gekregen. Maar nu niet. Ik kneep de handel van de brandblusser samen en een bevrijdend krachtige stroom koud, wit spul spoot in haar richting. Heel even was ze sprakeloos en daarna werd ik overladen met verwensingen. Ik liep verder op haar toe en spoot nog een keer. Ze zette het op een lopen en sloot zich op in de kamer van de pedante huisgenoot.

Eindeloos ging de telefoon over, tot ik eindelijk Rebecca’s vader aan de lijn kreeg. Op mijn vraag waar ik Rebecca zou kunnen vinden, reageerde hij eerst met stilzwijgen en daarna een kort “ik geef je haar moeder even”, dat uitgesproken leek met een in woede gesmoorde stem.

Morgen aflevering 8 van het zomerfeuilleton: De Ansichtkaart

Tim Notten werkt aan een boek en blogt onder meer op zijn site www.bezijdendewaarheid.nl. Hij is te volgen op Facebook en op Twitter. Voor ThePostOnline schrijft hij de zomerfeuilleton.