Wat voorafging:
Terug van vakantie trof Simon een leeg huis. Rebecca was weg en had het grootste deel van haar spullen meegenomen. Een hooglopende ruzie met een huisgenote volgde.
De jaren met Rebecca waren de mooiste van mijn leven. In de twintig jaar voor ik haar ontmoette, had ik het niet voor mogelijk gehouden dat ik ooit zoveel van iemand zou houden. De grote verschillen in onze afkomst en karakters bleken vruchtbaar als de as op een vulkaanhelling; ook na twee jaar voelde ik nog elke dag hoe onze liefde zich verdiepte, ververste, verankerde met wortels die wijd vertakten en diep groeven, bestand tegen vrijwel elke storm. En dat zou ik bewijzen ook; wat er ook gebeurd was, ik was vastbesloten haar niet op te geven.
De eindeloze stilte aan de andere kant van de lijn werd verbroken. Ik kon horen hoe iemand de hoorn opnam van het rococo secretaire in de vestibule. Rebecca’s moeder. Ze klonk niet veel killer dan anders. In beleefde bewoordingen gaf ze me te verstaan dat ik niet meer moest bellen en dat ik, wat haar betrof, niet langer welkom was in de familie. ‘Misschien moest je maar eens even in je post kijken’, zei ze, ‘dan zul je het allemaal wel begrijpen.’
‘Maar kan ik alsjeblieft ook even met Rebecca spreken?’, bedelde ik.
‘Rebecca is nu niet hier en ik weet ook niet waar ze is’, zei ze ijzig. ‘Maar als ze terug is, zal ik zeker zeggen dat je hebt gebeld.’
De post. Een paar rekeningen, een ansichtkaart, een folder over brandpreventie, de Pabo catalogus vol plaatjes van dames in lingerie en een brief van de huisbaas over de renovatie op eerste verdieping. De kaart? De kaart, ja, uit Chamonix. Hij was van Jenna. Ik las hem duizend keer en begreep tenslotte, zoals haar moeder al had voorspeld, waarom Rebecca er niet was. Ik mikte mijn spullen weer in de rugzak en vertrok naar Sjoerd.
Files bij Utrecht en Breda rekten de reistijd naar Antwerpen op tot een kleine drie uur. Teveel tijd om na te denken, terwijl de ruitenwissers elkaar najoegen, en de remlichten van de auto voor me keer op keer het interieur van mijn gammele Fiat Ritmo in lichterlaaie zetten. Ik was geschrokken van de ingehouden woede die in haar vaders stem had doorgeklonken. De man was, in tegenstelling tot zijn vrouw, altijd erg op me gesteld geweest. Ik had van hem eerder verwacht, dat hij zijn dochter zou aanmoedigen om de zaken in elk geval als volwassenen uit te praten. Was er meer dan alleen die kaart? Zou Rebecca contact hebben gezocht met Jenna? Ik verzon de meest onstuimige scenario’s, maar kon geen verklaring vinden voor de verbolgenheid in de stem aan de telefoon.
Ik logeerde twee uitzichtloze weken bij Sjoerd. Elke dag was er de verleiding Rebecca’s ouders te bellen, wat me niets anders zou opleveren dan de vernederende afwijzing van haar moeder, zodat ik er niet aan toegaf. Overdag, als Sjoerd bijverdiende in een winkel waar kampeerspullen werden verkocht, perfectioneerde ik de kunst van het ogen uit je kop janken, en ’s avonds lieten we ons samen vollopen in steeds weer een andere bar, omdat we bijna iedere nacht starnakel lazarus door de respectievelijke uitbaters op het uitgesleten Antwerpse plaveisel werden gekegeld. Na anderhalve week kon ik niet dieper zinken; ik was al ladderzat voor Sjoerd thuiskwam en at uitsluitend nog kebab van de shoarmatent beneden. De klapper kwam toen ik op een middag door een medebewoonster bewusteloos werd gevonden op de vloer van het gezamenlijk toilet, hangend tegen de pot, die ik in mijn onmacht niet op tijd had bereikt.
Sjoerd bleef twee dagen thuis, twee dagen waarin ik geen druppel meer te drinken kreeg en het besef groeide, dat ik iets moest doen. Het verlies van Rebecca was met de dag ondraaglijker geworden. Eerst was er het verdriet, daarna de frustratie vanwege de pertinente onmogelijkheid haar uit te leggen hoe het was gegaan, het voortdurende uitblijven van een kans om haar opnieuw voor me te winnen, hoe klein ook, en tenslotte was er sprake van volmaakte misère; een allesoverheersend gevoel van schuld, mijn schuld, mijn overgrote schuld. En nog altijd had ik niets wezenlijks ondernomen om haar terug te krijgen, of anders tenminste iets met haar uit te praten, haar nog een keer te zien, al moest het de laatste keer zijn. Haar nooit meer zien, dat was het summum van ellende, een onhoudbare, eeuwigdurende kwelling.
Bellen naar haar ouders had geen zin. Met wat moeite vond ik tenslotte het nummer van Aaron, haar oudere broer, in Den Haag. Die nam wel op. En stond me te woord. En wilde zelfs ingaan op mijn vraag, waarom zijn familie er alles aan deed om me bij Rebecca weg te houden.
‘Dat is niet zo’, antwoordde hij. Het klonk broos, alsof hij met zijn gedachten niet bij het gesprek was. ‘Niemand wil haar bij jou weg houden. Je weet hoe mijn moeder kan zijn, niet altijd even hartelijk, maar ze bedoelt er niks mee. Hád je maar gebeld, Simon. Rebecca was vermist. Maar nu is ze terecht.’ Er viel een korte stilte. Toen hij hervatte, was hij schor. ‘Vanmorgen hebben we haar gevonden, in Bloemendaal. Twee weken zijn we haar kwijt geweest. Tot ze vanochtend aanspoelde op het strand.’
Maandag aflevering 9 (en slot) van het zomerfeuilleton: De Man met de Hond
Tim Notten werkt aan een boek en blogt onder meer op zijn site www.bezijdendewaarheid.nl. Hij is te volgen op Facebook en op Twitter. Voor ThePostOnline schrijft hij de zomerfeuilleton.