Column

Plotseling omringd door Polen

07-08-2013 09:58

Bij Polen heb ik nooit zo’n duidelijk beeld gehad. Als ik aan dat land denk moet ik vooral putten uit mijn fantasie die misschien wat verwrongen is, maar desondanks heel reëel aandoet. Waar ik de associaties vandaan heb is mij onbekend. In Polen is het plat en donker en altijd grauw. Alle inwoners ploegen in de ochtendschemering door kale, nauwelijks vruchtbare velden. Ze wroeten met hun blote handen in de halfbevroren grond op zoek naar enorme aardappelen. Het soort groente dat door wildgroei gekke vormen aanneemt en waarin je met een beetje creativiteit allerlei objecten kan herkennen.

Een ontzettend zwaar leven

De gedolven aardappels eten ze ter plekke op, en spoelen het weg met wodka. Want de echte wodkazuipers, dat zijn de Polen. Om de een of andere reden hebben ze hierbij altijd gele kaplaarzen aan, die ze gewoon de rest van de dag aanhouden, ook als ze naar een van de weinige kroegen in de stad gaan om verder te drinken. Wat ze verder doen: ik heb geen idee. Ze hebben een zwaar leven, dat wel. Een ontzettend zwaar leven, vooral door de uitzichtloosheid van hun uniforme oostblokflats die stinken naar roet en alleen elektriciteit hebben met kerst, als ze geluk hebben.

Altijd op zoek naar harde aardappels

U begrijpt, ik ben nog nooit in Polen geweest noch ken ik Poolse mensen. Mijn voorstelling dateert waarschijnlijk nog uit mijn kindertijd. Het dorp waar ik opgroeide had een vriendschapsband met een heel treurig Pools dorpje en eens per jaar kwam er tegelijkertijd met die vriendschapsviering een heel treurig Pools jongetje over de vloer met gaten in zijn kleding. Zowel het dorp als het jongetje waren arm. Daar stelde ik hem voor, in dat soort barre omstandigheden, altijd op zoek naar harde aardappels. Sindsdien heb ik nooit meer een Pool gesproken.

‘Tien uur per dag keihard werken voor een schijntje’

Maar nu ik onlangs verhuisd ben duiken ze overal op. Twee huizen verder is een Poolse supermarkt aangelegd. Eens heb ik na sluitingstijd door de ramen gekeken, maar kon op basis daarvan niets vaststellen over hun eetgewoontes. Een vriend die in een grote verbouwing zit heeft Polen ingehuurd, die ‘tien uur per dag keihard werken voor een schijntje’. Een ander beklaagt zich voortdurend over hun primitieve schildertechnieken. Er werd mij aangeraden het grofvuil – dat ik aan de straatkant moest zetten zodat de gemeente het kon wegvoeren – scherp in de gaten te houden. Anders zouden de Polen komen en alles overhoop halen op zoek naar waardevolle spullen. De aan de weg geplaatste wasmachine en oven die ik niet meer nodig had, waren plots verdwenen en naar verluidt meegenomen door een Pool. De recreatieplas waar ik graag zwem met temperaturen als deze, is omgeven door in onbruik geraakte vakantiehuisjes, men zegt dat ze ingenomen zijn door Polen. Als ik door de V&D loop op zoek naar wat spulletjes hoor ik plots een nog onbekendere vreemde taal, gesproken door twee bonkige figuren in schildersoutfits.

De Polen hebben dit land, in ieder geval zeker deze stad, ontdekt. Ik weet nog niet wat ik daarvan moet vinden. Ik zou graag eens een Pool ontmoeten en hem uitnodigen voor een biertje zodat hij me meer kan vertellen over zijn raadselachtige cultuur. Aan de Polenhysterie van mijn stadsgenoten heb ik weinig.

‘Kom snel kijken, de Polen zijn bezig’

Het grofvuil heb ik netjes aan de straatkant gezet. Een oud tafeltje, een kleed, zakken met cd’s en dvd’s die ik toch allemaal digitaal heb, een verbogen lamp, dat soort dingen. ’s Avonds hield ik de afgedankte goederen niet scherp in de gaten, zoals mij was aangeraden.

Mijn buurvouw wel.

De deurbel ging. ‘Kom snel kijken, de Polen zijn bezig.’ Haar ogen waren groot. Ze was kortom nogal onthutst.

‘De Polen zijn bezig’. Ik wist niet wat mij te wachten stond. Wat betekent dat eigenlijk? Het klonk in ieder geval onheilspellend. Ik maakte mij groot en liep resoluut naar de hoop afval die zolang niet opgehaald, toch nog zeker mijn eigendom was. Ze mochten het wat mij betreft hebben, daar ging het niet om. Maar zomaar een beetje ‘bezig’  zijn ermee, dat ging mij te ver.

Een van shag vergeelde snor, vaal-groene tatoeages van NEC

En inderdaad stonden daar zes of zeven personen, nieuwsgierig graaiend door mijn spullen. Toen ik wat dichterbij kwam bleek dat ze niet stonden, maar allemaal in het bezit waren van een scootmobiel, een van shag vergeelde snor, vaal-groene tatoeages van NEC. Ze hingen half uit hun vervoersmiddelen, hun nek uitgestoken tot ver boven de hoop puin, zodat ze elk moment konden omkieperen. Een van de scootmobielberijders had mijn oude zeevishengel ontdekt, waarmee ik nooit een vis heb gevangen – ik moet zeggen dat ik het ook nooit echt heb geprobeerd. Bewonderend aanschouwde hij het vistuig. Twee anderen reden mij klem ‘Heje nog meer visspullen?’ Het was geen vraag maar een gebod. Ik bracht uit dat die zeehengel het enige was. Ze keken mij boos en verongelijkt aan, alsof ze wilden afdwingen dat ik dan maar voor hun wat oude hengels moest regelen. En ik zweer dat ik een van hen ‘lul’  hoorde mompelen. Toen stoven ze met z’n allen weg. ‘Hee Frenkie, laat mij dat ding es zien!’ hoorde ik nog. De opengerukte vuilniszakken wapperden in de avondwind.

Ik heb nog steeds geen Polen ontmoet.