Er wordt veel geklaagd over de Europese Unie, over de slechte aanpak van de eurocrisis, de overdracht van bevoegdheden aan Europa en allerlei zinloze regels die uit Europa zouden komen. Aan de basis van al deze klachten ligt het idee dat Europa eigenlijk een heel ondemocratisch project is. Burgers hebben er nooit wat over mogen zeggen, Europa is hen opgedrongen en nu bepaalt Europa hun dagelijks leven terwijl niemand daar ooit om heeft gevraagd. Hoe terecht is dat beeld?
De wetenschap kan uitkomst brengen met harde getallen over hoe democratisch Europa is. De meest logische invalshoek is het Europees Parlement: de instelling die als enige door burgers is gekozen en waar burgers dus directe invloed op kunnen uitoefenen. Het Europees Parlement is steeds machtiger geworden en dus is de vraag of de beslissingen die dit parlement neemt voldoende democratisch zijn.
Het democratische gehalte van het Europees Parlement werd jaren geleden al onderzocht door Simon Hix, Abdul Noury en Gerard Roland. Hun onderzoek laat zien dat sociale wetenschap nuttig en zinloos tegelijk kan zijn om dit soort vragen te beantwoorden. Ze analyseren alle individuele stemmingen in het Europees Parlement tussen 1979 en 2004. Dit zijn alle stemmingen waarbij per Parlementariër is bijgehouden wat ze stemden. Dit geeft een zo compleet mogelijk, maar geen volledig beeld van het stemgedrag in het Europarlement.
Dit onderzoek laat zien dat het stemgedrag van Europarlementariërs vooral is gebaseerd op de Europese fractie waar ze deel van uitmaken en niet van hun nationaliteit. Deze fracties bestaan uit bijvoorbeeld alle christendemocratische of alle groene Europarlementariërs uit verschillende landen. Europarlementariërs stemmen in de regel met hun Europese fractie mee. Deze fracties zijn ideologisch diverser geworden maar toch stemmen de leden steeds eensgezinder. De verschillen in stemgedrag tussen Europarlementariërs uit dezelfde lidstaat zijn juist groter geworden. Nationaliteit wordt dus minder belangrijk bij stemmingen, de Europese partij belangrijker.
Deze uitkomst is in zekere zin voorspelbaar, want natuurlijk stemmen CDA-ers in de Europese christendemocratische fractie niet hetzelfde als GroenLinks-ers in de Europese groene fractie. Er blijkt ook in het Europees Parlement een dimensie te bestaan die loopt van links naar rechts en partijen blijken op die dimensie te verschillen. Sommige Europese fracties zijn links, andere rechts.
Europese partijen zijn kennelijk in staat hun Europarlementariërs te disciplineren om zich te conformeren aan de partijlijn. Dit is opmerkelijk: Europarlementariërs hebben hun functie gekregen omdat hun nationale partij ze op de kandidatenlijst heeft gezet, niet omdat ze in de smaak vielen binnen de Europese fractie. Als ze gekozen zijn en lid worden van de Europese fractie, heeft die fractie weinig middelen om de Europarlementariërs voor goed gedrag te belonen en voor slecht gedrag te straffen. Immers: de zwaarste straf is bij de volgende verkiezingen niet meer op de lijst te komen, maar die straf wordt door de nationale partij uitgedeeld.
De Europese fractie kan Europarlementariërs alleen belonen en straffen door hen lid te maken van commissies, een rapporteurschap te geven en andere posities aan te bieden. Dit zijn relatief zwakke instrumenten. Europese partijen kunnen leden natuurlijk ook uit de fractie gooien, maar dat gebeurt in de praktijk nauwelijks. Ondanks deze zwakke instrumenten stemmen Europarlementariërs uit zichzelf vrijwel altijd mee met hun fractie.
Tot zover laat dit allemaal zien dat sociale wetenschap nuttig is. De zinloosheid van sociale wetenschap is dat onduidelijk is wat je uit deze resultaten moet concluderen over de democratie in Europa. Hix en zijn medeauteurs zijn enthousiast: ze stellen dat er in Europa sprake is van een volwassen partijpolitiek systeem. De laatste zin van hun boek is daarom: ‘our research suggests that European democracy would be well served by giving more powers to the European Parliament’. Maar dat gaat dan weer een beetje ver.
Er is weinig reden voor dat enthousiasme. We weten nu dat partijen in het Europees Parlement onderling van elkaar verschillen op een voor burgers herkenbare dimensie, maar het is nog steeds mogelijk dat burgers het niet eens zijn met de besluiten die worden genomen, dat Europarlementariërs onvoldoende verantwoording afleggen, dat de nationale parlementaire controle op de Europese Raad (met regeringsleiders) beter functioneert dan die van het Europees Parlement, en ga zo maar door. Dat er een partijpolitieke dimensie in het Europees Parlement bestaat zegt weinig. En dus kan iedereen die deze auteurs van eurofilie beschuldigt, die beschuldiging gemakkelijk onderbouwen.
Chris Aalberts is auteur van Achter de PVV: waarom burgers op Geert Wilders stemmen. Hij onderzoekt momenteel de relatie tussen burgers en de Europese Unie.