VAN UW HOOFDREDACTEUR
Geloof het of geloof het niet, queridos amigos, maar ik woonde deze week een heuse voetbalwedstrijd bij, en wel de pot Portugal-Nederland. Dat ging om de kat zijn kont maar desondanks waren er dertig SBS-campings ontruimd in de Algarve en de tentbewoners in bussen naar het Estado Algarve gedeporteerd. En ineens wist ik weer waarom ik al zo lang niet meer in Nederland woon. Ik walgde in dat volle stadion, waar in de rust keihard I will survive van the Herpes House Band werd gedraaid en Heb je even voor mij van Frans Bauer. Ik schaamde me dood voor mijn Portugese vrienden, hoeders van de westerse beschaving. En ineens voelde ik een diepe haat tegen dat klootjesvolk opborrelen en het was maar goed dat ik geen bommenwerper was, met zo een geinige MOAB aan boord bijvoorbeeld.
De laatste keer dat ik een vliegmachine was, eindigde in de Mesdagkliniek en ik ben daarover al genoeg kapot geschreven door de media. Die mensen in dat stadion, die zijn overal. Van de Dordogne, waar ze pindakaas smeren op meegebrachte broodjes, tot aan Khoa San Road, waar ze met hun backpack zwetend zoeken naar een vrije kamer, je ziet ze al van mijlenver aankomen. Je ziet het aan de roodverbrande mannen die in bloemenzwembroek door de stad lopen, alsof ze ieder moment een duik kunnen gaan nemen. Of aan de vrouwen met het kort geknipte en rood geverfde haar, aan hun vrolijk gekleurde tuniek en de witte driekwart legging. Om het af te maken is daar de kekke bril, waarmee de draagster wil zeggen: ik ben serieus, maar wel in voor een lolletje. Dus neem me lekker in mijn holletje! Het laatste restje twijfel verdwijnt als je ze hoort praten in een taal die je maar al te bekend voorkomt. Ondanks de verschillen tussen al die bijna zeventien miljoen mensen, herken je ze meteen: Nederlanders.
Het zijn de types die pindakaas en vakantievlees uit Nederland meenemen in de caravan, en die het liefst ook op Kreta gewoon een Nederlandse menukaart zouden krijgen. De mensen die de onbedwingbare behoefte voelen om te toeteren als ze een Nederlands kenteken zien op de Franse autoroute, elke keer weer. Het zijn de Nederlanders die altijd een beetje heimwee hebben en zich ook op vakantie het liefst omringen met alles wat Nederlands is.
En ze denken dat Joep Hek leuk is.
Enfin, waar was ik gebleven? U heeft alweer de vierde editie van de Portugal Post voor u, met ook deze week schitterende verhalen en nog minder advertenties dan in Vrij Nederland! We hebben een prachtige verhaal van mijn nieuwe adjunct, Rene Zwaap, over het Wonder van Fatima, en dan bedoel ik niet die juffrouw uit de Koran maar het pittorekse bedevaartsoord in mijn dierbare Portugal. We hebben de nieuwe rubriek Coco de Algarveman en als klapper op de vuurpijl een bescheiden literaire poging van mij, op aandringen van mijn literaire agent Paul ‘weinig voor veel’ Sebes. Maar we beginnen zoals u van ons gewend bent met de Post.
Ik draai mijn stoel even om naar onze redacteur Post, Boudewijn Lockefeer, die zojuist de brievenbus heeft geledigd. Take it away Bo!
Bom dia, vrinden!
We hebben weer een hartverwarmende brief gekregen van onze trouwe fan Caroline van den Akker uit Den Haag, die ik de lezers zeker niet wil onthouden:
Lieve Turinho, alle redacteuren van The Portugal Post en por último, mas não menos importante Bertolinho Brussen. Het zit zo: Als we eindelijk het busstation Sete Rios in Lissabon bereiken en ik vriendin Ana wil bellen om te zeggen dat we, ondanks de boemelbus die er anderhalf uur langer over deed dan de bedoelde ‘expresso’, toch onze aansluiting naar Sines gaan halen, kom ik erachter dat mijn mobiel weg is. Ik geef mezelf weinig kans, maar probeer toch met die van mijn dochter mijn toestel te bereiken. Tot mijn verbazing en opluchting wordt er nog opgenomen ook. Deze conversatie volgde, uiteraard in het Portugees.
– Estou!
– Goedemiddag, hier spreekt Caroline… Wat ben ik blij dat u mijn mobiel gevonden heeft. Kunt u mij ook zeggen waar u zich bevindt?
– Wie zegt u? Wat bedoelt u met uw mobiel?
– Nou, de mobiel die u nu in uw hand heeft en die ik graag terug wil hebben!
– Maar mevrouw, ik weet echt niet waar u het over heeft.
– Nee, natuurlijk niet vuile dief, klootzak, die je d’r bent. Het lef om me gewoon nog te woord te staan ook: FODE-SE, FILHO DA PUTA, LADRÃO!!
De verbinding wordt verbroken. Mijn dochters proberen me te kalmeren, terwijl ik verslag doe van het gesprek en in het Nederlands loop te foeteren en te tieren. Nou, tenminste wordt de bus wel gehaald en dan maar via via het nummer van Ana achterhalen. Gelukkig heb ik de troost van alle vrouwen in mijn tas: CHOCOLADE!!! Al lopend doorzoek ik op de tast mijn rugzakje en, ja hoor, ik vind mijn mobiel! Had ik blijkbaar uit macht der gewoonte 351, het landnummer van Portugal ingetikt, i.p.v. 31, dat van Nederland… Het kan bijna niet anders, ik was John Cleese in een vorig leven of hij mij, natuurlijk!
Bedankt Caroline, we kijken uit naar je brief van volgende week!
Gepost door: Edwin Kolen
Datum: 12 augustus 2013 20:20
Goeiedag! Ik heb een televisie die van Bergen op Zoom/Nederland naar Porto/Portugal vervoerd zou moeten worden. De maten van de televisie zijn 1m /20cm/62 cm. Het gewicht is 22KG. Is er iemand die deze TV, uiteraard tegen vergoeding, voor mij mee kan nemen naar Porto? Alvast dank voor de reaktie en houdoe!
Mensen, laten wij Edwin toch helpen. Misschien betreft het wel een oude lampentelevisie van het merk Philips, die de beste man geërfd heeft van zijn oude moer in Krabbegat. Misschien verkopen ze geen treurbuizen in Porto, dat dan ook op de rafelrand van Europa ligt. Misschien is Edwin een gemene XTC-dealer die de televisie helemaal vol heeft gepropt met pillen, wie zal het weten. Steeds vaker worden Nederlandse bejaarden ingezet door de gewetenloze drugssmokkelaars in Nederland. Bestelbusjes en caravans worden volgepropt met die rommel, ijskasten en oude dressoirs, en onze consul heeft het maar wat druk met het bezoeken van al die bejaarden hier in het gevang. En het is echt niet leuk voor Ome Jan van 80 uit Lelystad om samen met Bubba de grote Angolees te douchen. The Portugal Post kan het wel van de daken schreeuwen, lieve vrienden en vriendinnen: pas nou toch op met die rotdrugs en matig met de drank waar komt ook allenig maar ellende van. Hoe het ook zij: toon u genereus en helpt ons Edwin de barre winter van Noord-Portugal door! U kunt hier reageren.
Een introductie tot de geheimen van de Portugese Ziel
door René Zwaap
Opgedragen aan Arthur van Amerongen, Hemels Licht der Vaderlandse Letteren
INTRO
‘Fátima, Fado en Futebol’, dat waren in de woorden van dictator Salazar (1889-1970) de pijlers van de Portugese samenleving: ‘Fatima voor het geloof, fado voor de saudade, en futebol voor de glorie van het vaderland’. In de ogen van de dictator waren de ‘drie F’en’ de basis van zijn Estado Novo (Nieuwe Staat) – die met vier decennia de langst zittende dictatuur op fascistische grondslag van Europa zou blijken. Fatima, fado en futebol vormen nog steeds de pijlers van de Portugese samenleving, al dragen zij alle drie de sporen van de grote omwenteling van 25 april 1974, toen de Anjerrevolutie een einde maakte aan het Salazarisme.
In dit feuilleton van de Portugal Post onderzoekt onze huislusitanoloog René Zwaap wat er heden ten dage resteert van de drie F’en . In het bedevaartsoord Fátima, alwaar volgens de officiële leer op 13 mei 1917 de Heilige Maagd Maria verscheen aan drie herderskinderen, ging hij op zoek naar de geheimen van het pauselijk goedgekeurde zonnewonder. In de nachtelijke bars van Lissabon en Coimbra legde hij zijn oor te luister bij de beoefenaars van de fado, het oer-Portugese levenslied, waarin alle complexen van Portugal als gewezen koloniale grootmacht blijken te zijn opgeslagen. Tot slot verdiepte Zwaap zich in de geschiedenis van het Portugese voetbal.Wat is er toch aan de hand met de nationale voetbaltrots Benfica, dat in de vroege jaren zestig onder leiding van de ‘panterra negra’ (zwarte panter) Eusébio de Europese oppermacht van Real Madrid doorbrak maar nu al decennia van crisis naar crisis strompelt? En wat is het geheim van José Mourinho, de grootste Portugese voetbaltrainer aller tijden?
Maar nu eerst aandacht voor het Wonder van Fátima.
DEEL 1
DE VERSCHIJNING
Portugal, 13 mei 1917. In een vallei even buiten het afgelegen dorp Fátima, tweehonderd kilometer ten noorden van Lissabon, zoeken drie boerenkinderen met een kleine kudde schapen in de schaduw van een azinheira, een oude eik, bescherming tegen de felle middagzon. Het zijn de tienjarige Lucia Jezus Santos, haar achtjarige neefje Francisco Marto en diens zevenjarige zusje Jacinta, allen afkomstig uit het nabijgelegen gehucht Aljusterel. Het zijn arme kinderen, gedoemd hun leven door te brengen in dezelfde kommervolle omstandigheden als hun ouders, eenvoudige landarbeiders, levend van de opbrengsten van een stuk eigen grond op de vlakten van de Serra de Aires. Ze gaan niet naar school, kunnen niet lezen, en brengen de dagen door met het hoeden van de schapen, dwalend over de vlaktes van Fátima.
Het zijn bange tijden. Sinds een jaar neemt Portugal actief deel aan de Grote Eerste Oorlog, vooral ter bescherming van de Afrikaanse koloniën, waar de Duitse Kaiser het op heeft gemunt. Tal van Portugese mannen zijn gesneuveld aan het front in Vlaanderen en Afrika of verblijven als krijgsgevangenen in Duitse kampen. Het verzet tegen de oorlog is groot. De vakbonden legen het land plat met massale stakingen. De koers van de Portugese escudo keldert met hyperventilerende snelheid naar een laagterecord. De Portugese bevolking gaat diep gebukt onder armoede, honger en cholera-epidemieën. Broodopstanden zijn aan de orde van de dag. Revolutie hangt in de lucht.
Portugal is sinds 1910, twee jaar na de moord op koning Dom Carlos I van Bragança en zijn zoon prins Dom Filipe – doodgeschoten door twee republikeinen terwijl ze in hun open koets door Lissabon reden – een republiek. In 1917 wordt de positie van president van de republiek bekleed door Bernardo Machado, leider van de Partido Republicano, grootmeester in de orde van de vrijmetselaars en een gezworen vijand van het Vaticaan. De voorheen onaantastbare machtspositie van de kerk wordt van alle kanten ondergraven. Kerkelijk bezit wordt in beslag genomen, tal van ordes verboden als ‘staatsgevaarlijke organisaties’. Vooral de jezuïeten moeten het ontgelden. In de kerken schreeuwen de priesters moord en brand. Het kerkvolk wordt op straffe van het purgatorium of erger opgeroepen de zijde te kiezen van kerk en vaderland.
De drie kleine herdertjes van Fátima kunnen die dertiende mei van 1917 onmogelijk vermoeden dat zij binnen enkele maanden zullen uitgroeien tot hoofdrolspelers van het kolossale politieke drama dat zich in Portugal aan het voltrekken is. Het gebeurt allemaal op grond van een visioen, een collectieve hallucinatie misschien, die zij die middag voor het eerst beleven in de Cova de Iria, zoals de plek wordt genoemd. Net als Bernadette Soubirous, de Franse zieneres in de grotten van Lourdes van 1858, staan zij die middag oog in oog met de Hemelse Moeder, die hen blijkt te hebben uitverkoren voor het overbrengen van een goddelijke boodschap.
Hoe de verschijning in zijn werk gaat weten we eigenlijk alleen van Lucia. Jacinta en Francisco stierven kort na de gebeurtenissen en lieten bijna geen verklaringen achter. Ze verwezen in hun getuigenissen vooral naar hun nicht Lucia, de oudste van het stel, de enige ook van het trio die al ter communie was gegaan. Lucia beweerde de enige complete zieneres te zijn geweest. Jacinta zou weliswaar ook ‘alles’ hebben gezien en gehoord, maar was in tegenstelling tot Lucia niet bij machte om met de mysterieuze ‘dame in het wit’ te spreken. Francisco zou Onze Lieve Vrouw van Fátima wel hebben gezien, maar niet hebben gehoord, zodat hij als informatiebron sowieso weinig waard is. Lucia zou de verschijning later in diverse boeken met steeds meer details beschrijven, maar er bestaat een verslag uit 1917 gebaseerd op gesprekken met de drie zienertjes, opgesteld door een priester uit Leiria, het diocees waar Fatima als deelgemeente van de stad Ourem onder viel.
Lucía, Jacinta en Francisco zitten die 13e mei 1917 rond het middaguur in de Cova da Iria, een stuk kuilvormige grond dat al sinds generaties in bezit is van de familie Santos. Terwijl de schapen grazen nuttigen ze hun middagmaal – een stuk brood, kaas en olijven -, drijven de schapen dan omhoog, en beginnen een huisje van stenen en takken te bouwen. Plotseling ontwaren ze een lichtflits. De kinderen denken dat er onweer op komst is, en drijven hun schapen bij elkaar om naar huis te vertrekken. Na een tweede lichtflits ontwaren de kinderen bij een boom de verschijning van een jonge vrouw, gekleed in een witte rok met een goudbestikte rand, een witte mantel met de kap over haar hoofd geslagen, witte kousen, een gouden ketting en kleine oorbellen. De jonge vrouw, hoogstens 18 jaar, zonder schoenen, spreekt de kinderen met opengeslagen armen aan, bezweert hen dat ze niet bang hoeven te zijn.
‘Que lugar é o de vossemece?’, vraagt Lucia, ‘waar komt Uwedele vandaan?’
‘Ik kom van de hemel’, aldus de Dame in het wit.
‘Waarom bent u naar de wereld gekomen?’, vraagt Lucia.
‘Ik ben hier om te zeggen dat je de komende zes maanden hier moet komen en na die zes maanden zal ik je vertellen wat ik wil’.
‘Kunt u me vertellen of de oorlog nog lang zal duren of dat het snel afgelopen zal zijn?’, vraagt Lucia, wier neef, een broer van Jacinta en Francisco, aan het Franse front vecht.
‘Dat kan ik je niet zeggen voordat ik heb gezegd wat ik wil’.
Lucia vraagt vervolgens of ze in de hemel zal komen.
‘Je zult gaan’, is het antwoord.
‘En mijn nichtje?
‘Zij gaat ook’
‘En mijn neefje?’
‘Hij gaat ook , maar eerst moet hij nog veel bidden’.
Na dat laatste antwoord verdwijnt de dame in het wit in de lucht.
Op verzoek van de mystieke verschijning besluiten de kinderen thuis niets te zeggen over de gebeurtenissen in de Cova de Iria. De kleine Jacinta kan haar geestdrift echter niet bedwingen en vertelt haar moeder van de ontmoeting met de dame van gene zijde. Volgt een familiedrama. Lucia wordt gezien als het brein achter deze godslasterlijke operatie en krijgt van haar moeder een fors pak slaag als ze blijft weigeren haar blasfemische verzinsels af te zweren. Een paar dagen later weet het hele dorp van de verschijning. Omwonenden reageren met hoon en verachting, spugen op de grond als de zienertjes en hun aanverwanten op straat passeren. Lucia wordt ‘een valse Bernadette’ genoemd. Lucia’s moeder Maria-Rosa is teneinde raad. ‘Die meid maakt ons belachelijk in het hele dorp!’, vertelt ze de lokale pastoor. ‘Haar ongeluk komt op mij neer’. De pastoor probeert de woedende Maria-Rosa, die haar dochter beschouwt als een leugenaarster, op andere gedachten te brengen en stelt dat de kinderen wellicht zijn uitverkoren door God, maar de furieuze moeder wil niets van die praatjes weten en eist dat Lucia van deur tot deur gaat in Aljusterel om de mensen te vertellen dat ze alles uit haar duim gezogen heeft. Als ze weigert, wordt ze zonder eten en drinken opgesloten in een hok.
Precies een maand later, op 13 juni 1917, de gewijde feestdag van Sint Antonius van Lissabon, trekken Lucia, Jacinta en Francisco weer naar de magische plek. Zestig nieuwsgierigen, de meesten van hen kinderen uit het dorp, gaan met hun mee. Niemand van hen ziet een spoor van de dame in het wit, maar Lucia, Jacinta en Francisco zien haar wel, en de andere kinderen horen hoe Lucia met de geheimzinnige dame spreekt. Lucia vertelt dat de verschijning haar heeft bevolen te leren lezen en ook dat ze een ‘geheim’ te horen heeft gekregen. Pas tien jaar later, in 1927, zou Lucia vertellen wat de dame in het wit haar nog meer had verteld: ‘Ik had aan de Vrouwe gevraagd ons met Haar mee te nemen naar het paradijs. Zij antwoordde: ‘’Ja. Ik zal Jacinta en Francisco spoedig halen. Maar jij, jij moet langer blijven leven. Jezus wil zich van je bedienen om mij bekend en bemind te maken. Hij wil de verering van mijn Onbevlekt Hart op aarde vestigen’.
In totaal duurde het onderhoud met de verschijning een kwartier. Een ooggetuige meldt: ‘Het was juni en de takken van de boom waren vol lange, jonge uitlopers. Toen Lucia aan het eind van de verschijning zei, dat de Vrouwe naar het oosten vertrok, bogen alle takken zich samen in dezelfde richting, juist alsof het kleed van de Vrouwe er over heen sleepte’.
De kinderen lijken in een soort religieuze trance te verkeren. Ze praten alleen nog maar over godsdienst, meer in het bijzonder het helse lijden dat alle zondaars te wachten staat in het inferno, en schermen voortdurend met het ‘geheim’, dat in de woorden van Lucia ‘goed is voor sommigen, voor anderen slecht’. Vooral de achtjarige Francisco, die via Lucia van gene zijde te horen heeft gekregen ’snel in de hemel te zullen worden opgenomen’, heeft het zwaar te pakken. Hij gaat niet meer naar school, verschuilt zich de hele dag in de kerk, weigert eten en drinken tot zich te nemen en lijkt regelmatig uit op het moedwillig oplopen van een zonnesteek. Het jongetje is bezeten van boetedoening en offers brengen, bindt zijn lijf af met boetekoorden, zelfs tijdens het slapen, dit alles ‘ter redding van de zondaars’. Zijn zusje Jacinta drinkt expres vervuild water als offer voor ‘nossa senhora’ en de Heilige Vader. De pastoor houdt de kinderen voor dat zij wellicht het slachtoffer zijn van een list van de duivel.
Op 13 juli verzamelen zich in het gevolg van de drie Maria-zienertjes meer dan zesduizend mensen op de plek van de verschijning. Lucia vraagt de dame in het wit nu om een wonder, ‘opdat iedereen u zal geloven’. De dame garandeert dat het gevraagde wonder in oktober zal plaatsvinden. De andere aanwezigen zien weliswaar geen Maria, maar wel een vreemde witte nevel boven de verschijnings-eik hangen en verklaren dat de temperatuur tijdens de verschijning plotseling aanzienlijk was gedaald. Dat alleen volstaat al in de koortsachtige breinen van de grotendeels analfabete plattelandsbevolking. Bovendien verrichten de drie zienertjes naar verluidt allerlei wonderen. Er worden gevallen van spontane genezingen gemeld. Binnen enkele weken staan ze aan het hoofd van hun eigen sekte. Van alle kanten worden ze nu benaderd met vragen voor de Moeder Gods. Op de plek van de verschijning laten devote aanhangers een groot houten kruis verrijzen. Even later komt er ook een klein kapelletje. Iedere dag strijken er gelovigen uit het hele land neer, gelokt door artikelen in de pers.
In augustus achten de lokale autoriteiten de tijd rijp voor maatregelen. De burgemeester van Ourém, Artur d‘Oliveira Santos, is als vurig republikein zeer verontrust over de snel groeiende cultus in de periferie van zijn gemeente. Hij ziet er vooral de hand in van de monarchisten. Op 13 augustus laat burgemeester Santos het leger inschakelen om de duizenden bedevaartgangers richting Fátima de doorgang te beletten. Het land op de Cova de Iria, zo is de logica van de burgervader, is geen officiële kerkelijke ruimte en uitoefening van godsdienstige activiteiten zoals bidden is dus een overtreding van de wet op de scheiding tussen kerk en staat.
Lucia’s vader, eigenaar van de grond van de verschijningsplek, krijgt een officiële waarschuwing en de zienertjes zelf worden die dag opgeroepen zich te melden op het stadhuis van Ourém. Francisco en Jacinta blijven thuis, maar de vader van Lucia laadt zijn jongste dochter op de ezel en maakt de lange reis naar Ourém. De burgervader eist dat Lucia hem alles vertellen over de mysterieuze verschijning en vooral eist hij dat Lucia het ‘geheim’ van Fátima vertelt. Het meisje weigert, en verontwaardigd stuurt de burgervader het kind en haar vader naar huis, met de belofte dat hij de zaak trot op de bodem al uitzoeken. Enkele dagen later krijgen de families van de zienertjes bezoek van politie-agenten. Op de dag van de volgende aangekondigde verschijning, 13 augustus, worden Lucia, Jacinta en Francisco weer door burgemeester Santos ontboden. Terwijl op de plek van de verschijning meer dan achttienduizend mensen staan verzameld om op de drie zienertjes te wachten, worden de kinderen ingesloten in het huis van de burgemeester, die hen gebiedt op de proppen te komen met de inhoud van het ‘geheim’. Volgens de latere beweringen van Lucia zou de bestuurder de kinderen hebben gedreigd met opsluiting in de gemeentegevangenis en hen in een grote pan met kokende olie te gooien als zij hun geheim niet kenbaar zouden maken. Tot aan zijn dood in 1955 zou de burgervader deze verhalen te vuur en te zwaard bestrijden. Volgens hem behandelde hij de drie zienertjes bij hem thuis alsof het zijn eigen kinderen waren en van opsluiting of enige andere vorm van mishandeling zou geen sprake zijn geweest. Van Lucia’s vader, zo schreef burgemeester Santos later, had hij begrepen dat Lucia een kind was met ‘een voorliefde voor list en bedrog’.
In totaal verblijven Lucia, Jacinta en Francisco drie dagen in het huis van de burgemeester, zonder enige mededeling te doen over het ‘geheim’. Als burgemeester Santos de kinderen terugbrengt naar Aljusterel dreigt een knokploeg van met knuppels bewapende mannen uit de omgeving de burgemeester te straffen voor de behandeling van de drie zienertjes. De vermeende arrestatie van Lucia, Jacinta en Francisco genereert alleen maar meer publiciteit. Op 13 september 1917 worden er bijna dertigduizend pelgrims in Fátima geteld, terwijl de kerkelijke autoriteiten toch uitdrukkelijk laten weten dat de kerk de verschijningen verwerpt als heidense manifestaties. In de vallei van de Covia de Iria zitten de pelgrims geknield om het wonder te wachten. Als de drie zienertjes passeren smeken ze hen om genezing van dierbaren, de bekering van een dwalend familielid, dierbare zonen terug te brengen van het front, blinden weer te laten zien, lammen te laten lopen. Hoge notabelen van de regio smeken evenzeer om bemiddeling bij ‘nossa senhora’ als de armste bedelaar. Om twaalf uur ’s middags zien de duizenden aanwezigen een ovaal licht door het luchtruim zweven, om neer te dalen bij de drie zienertjes. Na afloop van het vijftien minuten onderhoud van de zienertjes met dame, door de rest van de getuigen weer niet waargenomen, zien de omstanders vanuit de hemel witte bloesem of witte sneeuw neerdwarrelen, hetgeen als een heilig teken wordt gezien. De drie zienertjes vertellen dat de dame in het wit vooral heeft vermaand veel te bidden voor het einde van de oorlog en dat zij de volgende maand zal terugkeren met de Heilige Josef en het Kindeke Jezus. Bovendien heeft de dame toestemming gegeven een kapel ter Harer ere te bouwen.
De landelijke pers krijgt lucht van de zaak. Redacteur Avelino de Alveida van O Século, het grootste Portugese dagblad van die dagen, wijdt een ironisch getoonzet artikel aan de verschijningen van Fátima. Hetgeen ervoor zorgt dat er op 13 oktober 1917 uit het hele land nieuwsgierigen naar Fátima trekken. Lucia heeft aangekondigd dat Onze Lieve Vrouw zich die dag door middel van een wonder bekend zal maken aan het volk, ‘opdat iedereen het zal geloven’. In de stromende regen trekken zo’n 70.000 mensen naar de magische plek, ondanks de aanhoudende berichten dat er een bomaanslag op de zienertjes in voorbereiding is.
Precies op het aangegeven tijdstip vindt inderdaad een wonderbaarlijke gebeurtenis plaats. ‘Kijk naar de zon, kijk naar de zon’, roept Lucia, terwijl het grijze wolkendek openscheurt. De zon, zo meldden honderden getuigen later, verschijnt als een zilverkleurige discus aan de hemel, strooiend met alle kleuren van de regenboog, terwijl de temperatuur snel daalt. Overal dwarrelen vreemde witte nevelen rond. Dan maakt de zon opeens allerlei vreemde manoeuvres, begint te ‘dansen’, vallende bewegingen te maken. Bij de opeengepakte massa ontstaat paniek. Bevreesd voor het uitbreken van het Laatste Oordeel vallen mensen elkaar krijsend in de armen. Anderen bidden om vergeving van hun zonden.
Ondertussen roepen de drie zienertjes in extase dat ze de complete Heilige Familie door het luchtruim zien zweven. De reeds genoemde journalist Almeida, een bekende vrijdenker, is getuige van het spektakel, dat tien minuten duurt. In zijn twee dagen later in O Século gepubliceerde artikel schrijft hij over een ‘uniek middeleeuws spektakel, tegen alle kosmische wetten in, onbegrijpelijk voor degene die er niet bij was. Het is niet mijn zorg om te weten wat het was, doch alleen maar om te bevestigen wat ik gezien heb.’ Andere, meer sceptisch ingestelde getuigen melden dat zij niets bovennatuurlijks hebben waargenomen, hetgeen niet belet dat het natuurfenomeen ook door mensen uit de verre omgeving blijkt te zijn waargenomen. In zijn artikel schrijft Almeida dat Lucia direct na het zonnewonder door de menigte werd rondgedragen, terwijl ze uitriep dat de ‘grote oorlog’ ten einde is gekomen en dat de Portugese soldaten nu snel thuis zouden komen. Het wonder van Fátima is nu landelijk nieuws. De drie herderskinderen worden door alle Portugese kranten geïnterviewd, hun portretten gaan grif van de hand als alternatieve bidprentjes.
Ook de tegenstanders van het wonder van Fátima organiseren zich. De Portugese vrijmetselarij, republikeins ingesteld, spreekt in een pamflet over de gebeurtenissen in Fátima van ‘een ellendige poging het Portugese volk weer in de diepe duisternis van het verleden te storten’. In de nacht van 23 oktober 1917 gaan de leden van de maçonnieke loge van de stad Santarém over tot vernietiging van het provisorische heiligdom. Bij de aanslag op de provisorische kapel rukken ze een eik uit de grond waar de Maria-verschijning zou hebben plaatsgevonden. In de liberale pers worden de drie zienertjes uitgemaakt voor ‘goed afgerichte handlangers van een uitstervend clericalisme’.
In de volgende aflevering: de verdwijning van Lucia
Gezond leven met den Tuurke
Deze week, lieve mensen, hebben wij het over carob, ook wel Johannesvandambrood geheten. Je neemt zo’n bruine jongen in de hand en ruikt eraan. Er hangt een weeë geur van schimmelkaas en kopkaas rond, veroorzaakt door boterzure verbindingen in de voorhuid. Vreemd. Je zet je tanden erin. Droog als een kaakje, geen levenssappen.. Toch zitten er tussen het weefsel honingachtige druppels die bestaan uit fructose, glucose, sucrose en maltose. De peul kan meer dan zeventig procent suikers bevatten. Puur snoepgoed dus, maar verpakt in een ruw en natuurlijk jasje.
Als ik onder die boom op mijn landgoed sta – dan gebeurter iets. De lichte kleine blaadjes voeren je makkelijk mee naar een andere dimensie. Een dimensie waarin je als kind kan begeven en waarin alles positief gevuld is. De peulen – helpen je daarin juist weer om te aarden en met stevigheid op de grond te staan. Het lijkt verdriet los te maken, waardoor het makkelijk verwerkt kan worden en voedt je met positieve energie. Ben je vermoeid, dan kan johannesvandambrood je helpen weer energie te krijgen en de peulen hebben een positieve werking op stress en moeilijk situaties. Het geeft je een stuk standvastigheid om jouw ideeen te verwezenlijken en helpt je om dingen beter te realiseren. Durf te dromen, maar ook je dromen naar deze wereld te brengen. Blijf vertrouwen houden in het leven en ga voor jouw inspiratie.. Een boom die graag contact met je wil maken en als je eens in een warmer klimaat bent, zoek hem dan op. Het is een boom die het heerlijk vind om te communiceren.
De pitten, de bonen in de peul zeg maar, zijn zo groot als een erwt en bijzonder hard. Ik vind ze onverteerbaar deze staat al worden ze zacht als je ze een week in de bips koestert. Enfin. Deze maand staat dus in het teken van de oogst van het Johannesbrood. Zigeunermensen ploeteren al weken op mijn landgoed, ik betaal ze drie euro voor 15 kilo peulen, een schappelijke en redelijke prijs waar ze een aardig neutje kunnen voor drinken na een dag eerzaam werk. Ik vind die bladeren zo fijn en dan de grote peulen die er inhangen vind ik prachtig. De carobpoeder uit de geroosterde peulen lijken veel op chocolade. Het is voedzaam, makkelijk te verdragen en kan helpen tegen darm- en maagklachten. Het doet buikpijn verdwijnen en kan diarree tegen gaan. De bonen zijn heel voedzaam en kunnen iemand sneller doen aansterken. De mineralen fosfor en calcium zorgen vervolgens voor een goede stevigheid van de skeletbouw en kan dus een belangrijke rol spelen in de groeifase van een kind. Het werkt cholesterol verlagend en helpt bij zwaarlijvigheid, je hebt namelijk al heel snel het gevoel dat je vol zit.
De boom (ceratonia siliqua) wordt ook in de Bijbel vermeld. Wanneer de verloren zoon aan lager wal is geraakt, blijft hij in leven door varkens te hoeden: “Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem” (Lucas 15,17). Het was dus niet uit pure armoede dat de arme man zo nodig peulen wilde eten, ze zijn gewoon lekker! En de naam johannesbroodboom zegt het zelf al: Johannes de Doper leefde in de woestijn, kleedde zich in dierenhuiden en at sprinkhanen. Wij Europeanen konden ons moeilijk inbeelden dat een heilig man insecten zou eten, dus wordt er al heel lang gezegd dat het eigenlijk peulen waren die de man at. Vandaar dat peuldragende bomen in het Engels vaak locust worden genoemd, hetzelfde woord als ‘sprinkhaan’. Johannesbroodbomen groeien in droge gebieden, dus het is logisch dat de patroon van Molenbeek beide at, zowel de peulen als de sprinkhanen. Het diertje is formeel toegelaten in de koosjere keuken en treksprinkhanen vallen toevallig geen carob-bomen aan. Dus als er een sprinkhanenplaag is, wordt de boom gespaard. Wat je uit een snoepje al niet kunt leren. En nu ben ik er godverdomme helemaal klaar mee, we gaan literaar doen!
De Portugal Post presenteert: Coco de Algarveman. Coco renteniert al twintig jaar in de wonderschone Algarve en weet zodoende van alles en nog wat over de Portugese gewoontes en gebruiken. Deze week gaat hij in op problemen met het huren van een auto. Dat is minder makkelijk dan u denkt en er zijn veel haken en ogen en valkuilen en struikrovers op de weg. Leest & huivert!
Beste Algarveman, graag wijs ik u op een creatief staaltje van oplichting bij AVIS.
All-in gehuurd via Sunnycars in NL. (daar achteraf ook behoorlijk te veel voor betaald, maar dit terzijde) deze hebben het ondergebracht bij AVIS, ophalen en afleveren in Faro (Portugal).
Bij de medewerker daar ter plaatse een huurcontract laten invullen, we moesten hem er overigens steeds op wijzen dat het all in was, incl. 2e bestuurder etc.etc. Dus alles uiteraard goed gecontroleerd.
Er stonden 2 vreemde bedragen op, beide uiteraard nagevraagd, 1e was een “boete” bij niet inleveren van de volle tank, dit kon je ook zien als een soort afkoop, als je hem niet aftankt, krijg je standaard dit bedrag in rekening gebracht. Het 2e bedrag was een “boete” cq. adm. kosten als je van tolwegen gebruik had gemaakt en dit niet had afgerekend, kwam dit bij op de rekening erbovenop. Duidelijk, dachten wij.
Nu is het 2e bedrag ineens van onze creditcard afgeschreven, hierop uiteraard gereageerd. Krijg een verklaring van Avis dat wij hiervoor hebben getekend en dat dit voor wegenwacht en huur tolkastje is.
Dit terwijl wij nadrukkelijk hebben geantwoord op de vraag van de medewerker of wij van tolwegen gebruik zouden maken, dat wij dit niet zouden doen!
Nu dus fijn in discussie met de Avis NL. over dit bedrag.
Heb een formulier voor de creditcard ingevuld voor een betwiste transactie.
Echt pure oplichting dit!
Laat dit een waarschuwing zijn voor iedereen, TEKEN NIETS WAAROP OOK MAAR 1 BEDRAG (VAAG) STAAT VERMELD!!! EN HUUR ZEKER GEEN AUTO BIJ AVIS!!!
De Algarveman: Vriend, u heeft alles fout gedaan wat u kon fout doen. Nooit en nooit een auto huren bij AVIS, dat heeft u dan nog net wel begrepen. De volgende keer moet u mij benaderen want ik ken hele leuke autootjes voor u ritselen, in de herfst kost u dat nog geen tientje per dag. Geen garantie, geen borg, vergelijk het met het succesvolle concept Rent a Wreck. U krijgt dan ook een lege tank van mij, dus geen gedonder met aftanken. Met de tolwegen moet u oppassen, dat kan aardig in de papieren lopen. Ik zelf rij het liefst over de N125, daar gebeurt van alles, overstekende zigeuners, kinderen en bejaarden en met enige mazzel zit je in de paringstijd van de padden. Goed, genoeg geluld. Volgende keer even mijn vrienden van de Portugal Post benaderen en dan komt het allemaal goed. Ata logo!
De literaire uitsmijter van de week! Uw hoofdredacteur wil net als 2 miljoen andere Nederlanders schrijver worden want hij heeft best veel gemaakt in zijn leventje (gepest op school) en dientengevolge heel wat te melden. En warempel, er lag nog een manuscript in de lade van zijn bureau. Wellicht kent iemand een leuke uitgever en zo nee: heeft iemand ervaring met de Schrijversacademie in Groningen, in het bijzonder met het vak Romanschrijven? Leest en huivert en tot de volgende week, deo volente en uiteraard bij leven en welzijn. Beijinhos!
Arthur van Amerongen
Contemplaciones de un buongustaio en exilio, overpeinzingen van een lekkerbek in ballingschap. Dat was de titel van mijn column voor ABC, het grootste dagblad van Paraguay. De eerste aflevering was meteen een daverend succes. Er stond een grote foto van mij en mijn hond Jagua bij. We werden herkend op straat. ‘Jagua, Jagua,’ riepen onbekenden tegen mijn hond. Voorbijgangers in de Calle Palma, de belangrijkste winkelstraat van Asuncion, hielden mij aan voor een praatje. Beroemd in Paraguay, dacht ik grimmig.
De stemming bij de lezers van ABC sloeg om na mijn tweede column. Ik fileerde de vreselijke Paraguayaanse keuken. Ik werd er onpasselijk van, als ik zag wat de gemiddelde Paraguyaan op een gemiddelde dag naar binnen stouwde. Om zeven uur in de ochtend eten ze empanadas, al dan niet gevuld met kip of vlees, glimmende worst van de grill of een sandwich met milanesa, een soort schnitzel. Alles druipt van het vet en ze spoelen het weg met liters gaseosa, meestal Coca-Cola. Tussen de middag grote hompen vlees met mandioca (cassava) of een aardappelsalade, nooit verse groenten. Het vlees is altijd taai, ze flikkeren het op de parilla en dan zien ze wel wat er gebeurt. De beste kwaliteit rund gaat al sinds jaar en dag naar Europa, de VS en het Verre Oosten. Het hele oerwoud kappen ze weg voor de veeteelt of de sojateelt, de miljoenen koeien vervuilen met hun scheten de lucht nog meer dan het volledige wagenpark van het land, maar vlees blijft de hoofdrol opeisen.
De Paraguayaanse keuken is een armoekeuken. De Paraguayanen zijn trots op hun sopa en hun chipa guasu, smurrie op basis van reuzel en maïs. Ik kwam vier kilo aan sinds ik met mijn Madrileense vriendin Paula in Paraguay was neergestreken. Er hing een smerige kwab vet over mijn bermuda. De meeste Paraguayanen hebben overgewicht en enorme panzas, buiken, dus ik hoefde me niet te schamen. Dat doen zij ook niet. Vrouwen van in de vijftig proppen zich in knalroze petticoats en piepkleine shirts waar de tieten aan alle kanten uitpuilen. Mollige kantoormeisjes in minirokken en half dichtgeknoopte bloesjes flaneren in de lunchpauze door Palmastraat. Maar ze zitten lekker in hun vel, de Paraguayanen, zo dik als ze zijn. De hoofdstad zindert van de seks en lijkt op één groot bordeel. Lijkt, want de scheidslijn tussen hoer en hoerig is vaag. Toen de mannelijke bevolking na de Drievoudige Alliantieoorlog bijna was uitgeroeid, besloot de Paraguayaanse regering de immigratie op alle mogelijke manieren te stimuleren. In Zuid-Amerika en Europa zijn mannen werkelijk geronseld met aantrekkelijke voorwaarden. Paraguay als lustoord waar iedere man zich suf kon neuken en op de koop toe ook nog een aardig stukje land kreeg.
Het was mijn bedoeling om een culinaire reisgids over Zuid-Amerika te schrijven. De muur in onze woonkamer hing vol met gele briefjes, de structuur van mijn gids. Ik had de namen van de Zuid-Amerikaanse landen naast elkaar gezet, met daaronder de specifieke nationale gerechten. Het zou zeker geen Michelingids worden, want in heel Zuid-Amerika eten ze vlees, cassave, maïs, aardappels, rijst en bonen. Als het maar vult. In Peru is er tenminste nog de ceviche, rauwe vis met limoensap, koriander en pepers, dankzij de Japanse immigranten. De Peruanen gooien ook hamsters op de gril, dat soort dingen wilde ik beschrijven. Ik wilde de gids uitbreiden met lokale drankjes: de caña in Paraguay, de cachaça in Brazilië, de singani in Bolivia, de pisco in Peru en de wijnen van Argentinië en Chili. Uiteindelijk dronk ik meer dan ik schreef. De gids werd mijn nachtmerrie.
Toen begon het verhaal met onze buurman, El Chileno. El Chileno heette eigenlijk Gallagher, hij was Chileen van Ierse afkomst. Hij was een broodmagere, oude hippie, met een Johnlennonbrilletje, haar tot op zijn billen en altijd gekleed in Indiaanse gewaden. De buurt zei dat hij mensenschuw was. ’s Nachts hoorden we hem rommelen in zijn atelier, waar hij leren kruiken voor caña maakte. Het geklop en gehamer ging tot het ochtendgloren door, soms waaide er een wolk wiet onze slaapkamer binnen. Op een ochtend raakte Paula met hem aan de praat in de Koreaanse buurtsuper en nodigde hem uit voor een kopje koffie. Hij ouwehoerde aan één stuk door, over Che Guevara, over Pinochet, over drugs, over zijn ex-vrouw die in een inrichting zat en over zijn twee kinderen die geen enkel contact meer met hem wilden. Om de vijf minuten zei hij dat zijn leven één grote mambo was, één grote puinhoop. Hij rookte mijn sigaretten op en dronk daarna al mijn bier. Paula vond het prettig om met hem over politiek te discussiëren. Tegen mij zei ze: ‘Jij praat nergens meer over met mij, Roberto (!) neemt me tenminste serieus.’
Vanaf dat moment stond El Chileno elke dag om acht uur voor onze deur. Hij had nooit geld, bietste sigaretten en leegde de koelkast. Paula nodigde hem een keer uit om naar een karaokebar te gaan. We werden stomdronken en ik keek woedend toe hoe hij voortdurend met zijn groezelige handjes aan Paula zat te friemelen, ik verloor de twee geen seconde uit het oog. Ik vertelde haar later dat ik gek werd van onze huisvriend. Wonder boven wonder nodigde hij ons uit voor een etentje, hij bleek warempel uitstekend te kunnen koken. Paula verorberde zijn vegetarische empanada en zei, toen we weer thuis waren, dat ze een plan had. ‘Arturo, het is toch altijd jouw droom geweest om te koken, waarom ga je dat niet samen met El Chileno doen, een restaurant in zijn huis, een comedor. Hij heeft verder toch niets te doen.’ Ik zuchtte en zei dat het wellicht een goede oplossing was, dan kwam die klaploper niet iedere ochtend meer de boel bij ons uitvreten.
El Chileno vond het een uitstekend idee en een week later ging Le Chef open. Paula had voor ons schorten en koksmutsen gekocht. Ik ging dagelijks twee schotels maken en El Chileno zes soorten empanadas. Mijn lief bezorgde elke dag kopieën van het menu bij alle bedrijven in de buurt en bezorgde vervolgens de maaltijden die telefonisch besteld konden worden. Vanaf de eerste dag liep het storm.
Ik liep de benen uit mijn lijf tussen de acht tafeltjes en moest tegelijkertijd in de pannen roeren. De Chileen stond voor de deur relaxed sigaretten te roken. Om twee uur ’s middags gingen we dicht en maakten Paula en ik de keuken schoon. De Chileen wilde elke dag geld zien. Wij hadden voor minstens achthonderd euro geïnvesteerd in het restaurant en draaiden nog geen echte winst. El Chileno begon steeds meer eisen te stellen. Hij wilde een traditionele Indiaanse steenoven in de tuin en een professionele parilla, een grill. We investeerden opnieuw tweehonderdvijftig euro. Iedere ochtend in alle vroegte deden Paula en ik de boodschappen en ik begon om negen uur te koken. ’s Middags waren we bekaf en meestal flink beschonken. Ik ging al voor de middag aan de wijn en begon me steeds meer te ergeren aan de aartsluie Chileen, die zich als een pasja gedroeg. Paula had inmiddels ook schoon genoeg van de uitvreter.
Toen barstte de bom. El Chileno zei, terwijl wij enorme pannen paella aan het koken waren, dat hij een miljoen guaraní nodig had om leer te kopen. Hij had een opdracht gekregen van een cañadestilleerderij om honderd sierflessen te maken.
‘Chileno,’ zei ik terwijl ik over mijn hele lijf trilde, ‘je staat al twee miljoen guaraní bij ons in het krijt, zelf hebben we nog niets verdiend en we werken ons helemaal kapot. Je doet geen moer, zit maar wat te roken en drinkt de drank van het restaurant op. Aan het eind van de maand zal ik eens kijken wat er te regelen valt.’
Hij liep rood aan, ijsbeerde tien minuten door de tuin en kwam weer terug naar de keuken. ‘Le Chef is dood, ik wil dat jullie nu oprotten. Ik ben toch geen slaaf van je, smerige yanqui. En van jou al helemaal niet, Spaanse kuthoer.’
‘Bueno Chileno,’ antwoordde ik koeltjes, ‘vind je het erg als we de paella, de pannen en de rest van het servies meenemen?’
We haalden zijn hele keuken leeg en keken elkaar verbouwereerd aan toen de operatie achter de rug was. Paula was razend:
‘Wat een ondankbare stinkhippie, ik kan het gewoon niet geloven, na alles wat we voor hem gedaan hebben.’ Ze pakte een notitieblok en begon driftig uit te rekenen hoeveel de Chileen aan ons moest terugbetalen, stuurde hem vervolgens een sms met het aanzienlijke bedrag en of hij dat binnen een week wilde terugbetalen. De Chileen reageerde woedend en vervloekte ons. Hij zei dat de helft van de pannen van hem was en dat hij die terugwilde. De volgende dag ging ik gewoon verder met koken op ons kleine gasstel, we hadden veel vaste klanten die we niet in de steek wilden laten. Paula vertelde iedereen in de buurt wat voor smeerlap El Chileno was. Twee dagen later stond hij voor onze poort te brullen dat hij wraak ging nemen, we hadden zijn goede reputatie in de buurt kapotgemaakt en hij wilde zijn pannen terug, hij ging zijn eigen restaurant openen. Toen hij te pas en te onpas stenen naar ons begon te gooien, zijn we naar de politie gegaan. op een avond stond er een politiewagen voor zijn deur. We hoorden hem tegen de agenten schreeuwen. Een paar dagen later keek Paula vol ongeloof naar een handgeschreven briefje op onze deur en begint hysterisch te huilen. ‘Arturo, Arturo, we moeten weer naar de politie, nu, El Chileno is knettergek geworden!’ Ik las het briefje. In rare hanepoten en in een Spaans vol fouten stond: Ik vermoord jullie honden en katten, een voor een, en jullie kunnen er niets tegen doen. Daarna vermoord ik jullie, stelletje smerige klootzakken, ik hak jullie aan stukken met mijn machete.
We dienden een nieuwe klacht in bij de politie. De baliebeambte zuchtte en zei: ‘Vindt u het niet overdreven dat we voor dit soort akkefietjes onze mensen moeten sturen?’ Paula begon te schreeuwen: ‘Die hijo de puta wil ons vermoorden en u noemt dat een akkefietje. Wat is dit voor een apenland, ik ga een klacht indienen bij de Spaanse ambassade.’ Ik duwde Paula weg. De agent begon geïrriteerd te raken.
We waren op van de zenuwen en sloten onze honden in ons huis op. Ze mochten de tuin niet meer in omdat we bang waren dat hij ze zou vergiftigen. Op een nacht rook ik benzinelucht. Ik rende naar het balkon en zag El Chileno, een jerrycan leeggieten voor de poort van ons huis. Paula kwam aangerend en begon te krijsen. Overal gingen lichten aan, buren kwamen naar buiten. De Chileen vluchtte zijn huis in. Een kwartier later werd hij schreeuwend en spartelend in een boevenwagen geduwd. Paula begon te huilen: ‘Arturo, ik wil weg uit Paraguay, ik trek het niet meer, ik heb het helemaal gehad. Dit is de hel.’ Ik slaakte een zucht van opluchting. We besloten om op een organische boerderij in de Portugese Algarve te gaan wonen, maar ik had mijn culinaire carrière nog niet opgegeven. Het zou me mijn relatie kosten.
Meer Portugal Post? Klik hier!