“We moeten absoluut niet ingrijpen in Syrië. Zijn we Irak zo snel vergeten? We zullen het zoveelste moeras in het Midden-Oosten worden ingezogen.”
“Onzin, die vergelijking gaat volledig mank: we moeten ons niet ten onrechte laten afschrikken door slechte ervaringen uit het verleden. Niets doen is simpelweg geen optie”
Beide standpunten komen veelvuldig langs in discussies nu Westers militair ingrijpen na een gifgasaanval in Syrië waarschijnlijk is geworden. De vraag is in hoeverre een militaire interventie in Syrië zou (kunnen) gaan lijken op de inval door de Amerikanen in Irak. Anders geformuleerd: is het maken van een dergelijke vergelijking überhaupt nuttig? Biedt Irak lessen voor Syrië?
Het is goed om vooraf op te merken dat het trekken van parallellen en het maken van historische analogieën altijd gepaard gaat met obstakels en onvolkomenheden. Een andere situatie betekent een andere context, andere feiten en details en dus per definitie een andere uitkomst. Geen vergelijking gaat voor 100% op. Dat hoeft echter ook niet om toch van waarde te kunnen zijn. Mits nuances niet over het hoofd worden gezien kunnen uit analogieën – ondanks alle tekortkomingen – belangrijke lessen worden getrokken.
Geldt dat dan ook voor de vergelijking tussen Irak en Syrië? Nee, zeggen sommigen resoluut. Tegenstanders van militaire acties zullen erop wijzen dat Saddam Hoessein met zijn expansiedrift herhaaldelijk had aangetoond een bedreiging voor de regio te vormen. Dat geldt in veel mindere mate voor Assad. Ook vanuit een tegenovergesteld perspectief zal ontkennend worden geantwoord: de twee situaties zijn volledig anders en het trekken van parallellen zorgt ervoor dat we ten onrechte niet ingrijpen tegen Assad. In Syrië heerst al ruim twee jaar een brute, bloedige burgeroorlog, het land is sowieso al een chaos en bovendien is er (ditmaal wel) een overduidelijke directe aanleiding voor militaire actie: het vermeende gebruik van gifgas door het regime tegen de eigen bevolking.
Die situatie is volstrekt anders dan Irak in 2003, waar destijds wel een dictator aan de macht was die de bevolking onderdrukte, maar waar tegelijkertijd sprake was van stabiliteit. Bovendien, zo bleek achteraf, was van een directe aanleiding helemaal geen sprake. De massavernietigingswapens – zo weten we inmiddels allemaal – zijn nooit gevonden. Voorstanders van militair ingrijpen twijfelen er niet aan dat gifgas ditmaal is ingezet op bevel van Assad. Voor sommigen is dat voldoende om nu al tot actie over te gaan, terwijl anderen willen wachten tot er daadwerkelijk bewijs is geleverd.
Misschien nog wel belangrijker dan al die aspecten is het feit dat militaire acties ditmaal beperkt zullen zijn: het gericht afvuren van een aantal kruisraketten, hooguit gecombineerd met luchtbombardementen om Assad te laten zien dat het overschrijden van ‘rode lijnen’ consequenties heeft. Niks geen grootschalige inval, waarbij ook grondtroepen worden ingezet zoals destijds in Irak. Dus nee, vergelijk de twee situaties alsjeblieft niet met elkaar als je zinnige conclusies wilt trekken die ons naar het juiste besluit zullen leiden. Uit onze inactieve houding blijkt maar weer eens dat we alleen maar de verkeerde lessen uit Irak en Afghanistan hebben getrokken, aldus voorstanders van ingrijpen.
Tegenstanders van een interventie zullen een eind mee kunnen gaan met deze redenering. Natuurlijk is Syrië geen Irak en de vergelijking met de situatie in 2003 gaat inderdaad op de genoemde punten mank. Toch kunnen uit de ervaringen van Irak ook nuttige lessen worden getrokken die tot meer voorzichtigheid jegens Syrië leiden. In dat geval moet echter niet exclusief naar het jaar 2003 worden gekeken. We moeten verder teruggaan in de geschiedenis, naar de jaren ’90 van de vorige eeuw.
Direct na afoop van de eerste Golfoorlog begon een VN-team (UNSCOM) te zoeken naar de massavernietigingswapens die Saddam in zijn bezit had en in de jaren ’80 had ingezet tegen Iraanse soldaten en Iraakse Koerden. Het team boekte succes en – ondanks tegenwerking van Saddam die vermoedde dat de inspecteurs niet voor de VN maar voor de CIA werkten – kwam in 1995 het bericht van twee overgelopen Iraakse officieren dat alle massavernietigingswapens (MVW’s) zouden zijn vernietigd. Voor de Amerikanen was dat echter niet voldoende: in het geheim zou Saddam volgens hen verder werken aan een nucleair programma en dus ging het speurwerk door. Uiteindelijk raakte UNSCOM onherstelbaar beschadigd toen uitlekte dat informatie van de inspecteurs – waaruit bleek dat er inderdaad geen WMD’s meer in Irak waren – was doorgespeeld naar (uitgerekend) Israël. Bagdad schortte direct alle samenwerking met UNSCOM op: Saddam gaf aan met de VN verder te willen werken, maar dan zonder de ‘Amerikaanse spionnen’ (die beschuldiging van spionage bleek later overigens te kloppen toen uitlekte dat het mandaat van UNSCOM was geschonden ‘door het opzetten van een systeem waarmee Amerika inlichtingen in Irak kon winnen’). In november 1998 trok de VN echter het gehele inspectie-team terug uit Irak.
Ondertussen was het na de oorlog nooit helemaal rustig geworden in Irak. Drie jaar na het staakt-het-vuren stuurde Saddam Hoessein in 1994 twee divisies van zijn Revolutionaire Garde naar de grens met Koeweit als protest tegen de VN-sancties die tegen hem waren ingesteld. Daarop begonnen de Verenigde Staten met het sturen van troepen naar de regio: Operatie Vigilant Warrior. Ondertussen bewaakten de Amerikanen, Britten en Fransen ook de no-fly zones die na de oorlog de Koerden in het noorden en de Sjiieten in het zuiden van Irak moesten beschermen. Daarbij kwam het niet zelden tot confrontaties. De spanning in de regio was dus verre van verdwenen na het einde van de oorlog in 1991.
Als reactie op de ontwikkelingen rondom de inspecties en het verlaten van het VN-team uit Irak besloot de toenmalige Amerikaanse president Clinton – 2 maanden na ondertekening van de Iraq Liberation Act – in december 1998 samen met de Britten over te gaan totOperatie Desert Fox. Geen massale invasie met grondtroepen, maar een beperkte 4-daagse actie, waarbij kruisraketten werden afgevuurd en een paar honderd jachtvliegtuigen ruim 500 bommen afwierpen op Iraakse doelen. Van een langetermijnstrategie of -politiek was destijds verder nauwelijks sprake. Saddam moest simpelweg gestraft worden voor het niet naleven van talloze VN-resoluties. Maar er waren meer redenen die de militaire acties zouden moeten legitimeren: Saddam ging door met het maken van WMD’s, hij frustreerde het werk van UNSCOM, hij schond mensenrechten en – let op – hij had gifgas ingezet tegen zijn eigen mensen. De oplettende lezer ziet hier enkele duidelijke parallellen met de huidige Syrische context ontstaan.
Zonder veel aandacht van de pers te krijgen gingen de acties tegen Irak in januari en februari 1999 door met ruim 70 luchtaanvallen op onder andere raketbases en radarstations. De bombardementen hielden ook daarna aan en in 1999 kwam het totaal uiteindelijk op meer dan 100 aanvallen tegen Iraakse doelen. Ook in de jaren tussen 1999 en 2003 kwam er geen einde aan de acties, terwijl meermaals vraagtekens werden gesteld bij de legaliteit daarvan. De facto was er tussen 1998 en 2003 sprake van een constante luchtoorlog tegen Irak.
Kan, zoals de laatste tijd gebruikelijk is, Syrië nu worden vergeleken met Irak? Zoals aangegeven niet één op één: de verschillen zijn (te) groot. Zo is het maar de vraag of Syrië nog verder ontwricht kan worden en de situatie nog verder kan escaleren na ruim twee jaar bloedige burgeroorlog (wij denken zelf van wel). Ook zal, in ieder geval in eerste instantie, geen sprake zijn van een grootschalige invasie met grondtroepen, zoals dat wel het geval was in Irak in 2003. Daarnaast zullen de Britten – de belangrijkste bondgenoot van de VS – niet mee gaan doen met acties tegen Assad zolang dat buiten de VN om gebeurt.
Maar het kan niet worden ontkend dat er wel degelijk belangrijke lessen kunnen worden gehaald uit de gang van zaken in Irak. Bovenal dat het zeer schadelijk kan zijn om op basis van onvoldoende of zelfs valse informatie over te gaan tot militair ingrijpen. Het beschikbare bewijs moet ons inziens dan ook zoveel als mogelijk worden getoond voordat acties tegen Assad überhaupt als gegrond kunnen worden aangemerkt.
Een tweede belangrijke les komt naar voren als – en alleen dan – we de gehele periode vanaf het einde van de eerste Golfoorlog in ogenschouw nemen. Die les houdt in dat beperkt militair ingrijpen uiteindelijk gewenst of ongewenst kan ontaarden in grootschalige invasies, inclusies grondtroepen. In de praktijk heeft men het onder controle houden van militaire inzet niet geheel zelf in de hand. Als de Amerikanen – eventueel gesteund door andere landen – overgaan tot militaire acties tegen het Syrische regime dan zal dat net als tegen het Irak van 1998 in beginsel van beperkte aard zijn: een barrage aan kruisraketten, eventueel aangevuld met luchtbombardementen. Net als destijds in Irak zal dat – zeker wanneer vervolgstappen onvoldoende zijn doordacht en men zich laat leiden door een ad hoc strategie – uiteindelijk echter kunnen afglijden naar iets veel groters. Het Midden-Oosten heeft ons het afgelopen decennium vaker getoond hoe gemakkelijk het is om vastgezogen te worden in langdurige, oncontroleerbare conflicten. Tenzij men dat risico wil lopen of daar wederom bewust op wil aansturen doet men er goed aan om – alle beperkingen en nuances in ogenschouw nemend – Irak goed als voorbeeld te bestuderen.
De wonden die het Westen daar destijds heeft opgelopen ontheffen ons niet van het nemen van verantwoordelijkheid en het tonen van daadkracht wanneer de situatie daarom vraagt. De littekens van die wonden zouden ons er echter wel blijvend aan moeten herinneren dat een herhaling van zetten zeer waarschijnlijk gepaard zal gaan met een (hoge) prijs.
Stephan de Vries is politiek analist. Hij schreef dit artikel op persoonlijke titel en is samen met collega Dieuwertje Kuijpers te volgen via het defensieblog Stukje Duiding.