De laatste Grand Slam-finale van dit jaar bevestigt het einde van creatief, aanvallend tennis. De oerdegelijke top vier van de wereld speelde alle finales in 2013, verrassingen waren er niet. De vier streven allen hetzelfde oerdegelijke krachttennis na. Een finalestrijd tussen twee verschillende stijlen hoeven we voorlopig niet te verwachten.
Pep Guardiola beweert dat voetbal een linkse sport is, of dat in ieder geval moet zijn. Het aanvallende, creatieve, progressieve Barcelona is in zijn ogen links, terwijl het verdedigende Chelsea rechts genoemd kan worden. Als je die visie aanhoudt, kun je stellen dat het linkse tennis van Roger Federer jarenlang heeft gedomineerd, maar dat het rechtse, conservatieve tennis op dit moment de dienst uitmaakt.
Vannacht won Rafael Nadal voor de tweede keer in zijn carrière de US Open, het Spaanse krachtmens was in de finale te sterk voor het Servische krachtmens Novak Djokovic. De nummers één en twee van de wereld speelden rally’s van een zeldzaam hoog niveau. In de tweede set beukten ze met alles wat ze hadden de bal 54 keer naar elkaar, totdat Nadal het niet meer kon opbrengen en de bal in het net liet belanden. Djokovic vierde het punt – en de break die er aan vastzat – uitbundig: dit is het tennis wat hij wil spelen, op een krankzinnig hoog tempo met zware topspin de ballen de hoeken inbeuken, net zolang tot de tegenstander breekt. Dat hij op deze wijze na 54 slagen Nadal op de knieën kreeg, is zo ongeveer het hoogst haalbare in het huidige herentennis.
De komende jaren kunnen we nog tientallen van dit soort finales verwachten: degelijkheid versus degelijkheid, beton versus beton. De top vier van de wereldranglijst wordt namelijk aangevuld door Murray en Ferrer. Murray was vroeger nog een speler met enige creativiteit in zijn spel, maar hij begon pas prijzen te winnen toen hij Ivan Lendl als coach in de armen nam. De invloed van Lendl is duidelijk zichtbaar bij de Schot: weg met de onnodige dropshotjes en andere frivoliteiten en héél erg fit worden. Ivan Lendl moest het ook van keihard werken hebben, de Tsjechische Amerikaan kon zich absoluut geen showtennis veroorloven. En Murray ook niet. Hoe talentvol hij ook is, om het Nadal en Djokovic moeilijk te maken moet hij degelijk zijn, zware ballen slaan en heel veel ballen terugslaan.
Op nummer vier staat de man die geen enkel lolletje kent in zijn spel: David Ferrer. De Spaanse tennisterriër slaat elke tegenstander buiten de top 10 helemaal zoek door op hoog tempo de bal van links naar rechts te rammen, totdat zijn slachtoffer capituleert. Geen afwisseling, de tegenstander weet wat hij voor kiezen krijgt, maar kan er niets aan doen. Ferrer maakt het zijn collega’s in de top vier zelden écht lastig. Ze spelen hetzelfde spel, maar dan beter. Bij een botsing der stijlen, zoals we jarenlang tussen Federer en Nadal konden zien, kon één van de spelers besluiten een andere tactiek toe proberen te passen. De enige optie voor de huidige toppers is jezelf oppeppen en nog harder werken.
Waar in de gloriejaren van Pete Sampras nog werd geklaagd over de te doorslaggevende rol van een keiharde service, zou je nu hetzelfde kunnen stellen over het uitputtende krachttennis. Tijdens de hegemonie van Sampras hielden mannen als Ivanicevic, Philipousis en Krajicek de rally’s zo kort mogelijk: keihard serveren, als het geen ace was stonden de boomlange mannen aan het net om het punt alsnog snel naar zich toe te trekken. Liefhebbers vroegen zich af of het materiaal waarmee gespeeld werd niet té goed was geworden: zouden we ooit nog lange rally’s gaan zien in de top van het mannentennis? Er werd gepleit voor grotere ballen en hogere netten, ook het afschaffen van de tweede service was een optie. Maar langzaamaan verloren de servicekanonnen terrein. Andy Roddick, één van de hardste serveerders ooit, won in 2003 zijn eerste en enige Grand Slam. Hij was de laatste die één van de vier belangrijkste toernooien van het jaar won met de opslag als belangrijkste wapen.
Daarna was het woord aan stylist Roger Federer, jarenlang konden liefhebbers genieten van het mooiste spel ooit. Roger Federer was de beste, zonder dat hij er een al te druk trainingsschema op nahield. De Zwitser was puur dankzij zijn bizarre talent de allergrootste. Maar de rol van de Fed-Express lijkt na dit jaar definitief uitgespeeld. De krachtpatsers hebben een antwoord gevonden op de superieure creativiteit van de tovenaar. Waar Federer op belangrijke momenten het punt op een extra fraaie manier binnen wil halen, worden zijn concurrenten extra taai als het er echt om gaat. Uiteindelijk wint taai van fraai, en het is de vraag of we ooit nog zo’n stylist aan de top zullen zien.
De toppers van dit moment hebben geen bijzondere volley in huis. De vorige generatie kwam nog wel eens verrassend naar het net om puur op techniek de tegenstander te verschalken, maar Nadal en Djokovic alleen volleren alleen omdat de bal nóg sneller genomen moet worden om de tegenstander op de knieën te krijgen. Andersom geldt dat elke speler die het in zijn botte hoofd haalt naar het net te komen tegen één van deze twee gegarandeerd wordt gepasseerd op het moment dat ze niet volledig uit positie zijn.
Dit alles wil niet zeggen dat er geen goochelaars meer bestaan in het toptennis. De Italiaanse showman Fognini zorgt in éen wedstrijd voor meer oe’s en a’s in het stadion dan Djokovic tijdens een heel seizoen, maar moet wanneer het hij tegen de nummer 1 van de wereld speelt, hem aan het eind van de wedstrijd steevast feliciteren met zijn overwinning. De jonge Australiër Bernard Tomic introduceerde vorig jaar nog een nieuwe wonderslag: de briljant gecamoufleerde forehand-sidespin-dropshot. Maar we moeten concluderen dat je dit soort lolletjes moet afleren als hij het de huidige toppers echt lastig wil maken.
Voorlopig moeten we vroeg in het toernooi inschakelen als we nog een zeldzame tovenaar aan het werk wil zien. Vanaf de halve finales is het weer gewoon business as usual.