De eerste ochtend dat ik weer in Utecht wakker word, ben ik totaal in war. Ik schrik wakker en een paar seconden heb ik geen idee waar ik ben. Tot mijn oog valt op een foto aan de muur waarin ik mijn vader herken. Als ik uit het raam kijk, zie ik de voor mij vertrouwde Utrechtse Singel. Toch overvalt mij een gevoel dat lijkt op heimwee, maar dan andersom. Ik wil terug naar Azië. De laatste weken van mijn reis zijn razendsnel aan me voorbij getrokken. Het lijkt gisteren dat ik een Koreaanse tempel aan het mediteren was, terwijl ik daarna nog ’s werelds grootste metropool, Tokio heb bezocht.
In de metro van Natrita Airport naar de binnenstad van Tokio zie je meteen hoe discreet de Japanners zijn. De metro zit vol met lezende mensen, maar wat ze lezen blijft geheim. Het kan Russische literatuur zijn of Vijftig tinten grijs. Alle boeken hebben ongeveer dezelfde grootte en zijn gekaft. Niemand pocht met grootse schrijvers, maar het is er stil genoeg om je te kunnen concentreren op zware literatuur.
Ikzelf ben te druk met het ontdekken van de structuur in het metrosysteem om te kunnen lezen. Alle metrolijnen in Tokio hebben een eigen compagnie waardoor een simpel ritje van station A naar B niet bestaat. Tijdens mijn reis van het vliegveld naar de binnenstad moet ik meerdere keren van lijn en dus van compagnie wisselen. Deze compagnies hebben ook allemaal een eigen metrokaart. Op mijn schoot liggen drie metrokaarten waar ik de overeenkomstige stations probeer te ontdekken, zodat ik weet waar ik moet overstappen. Wanneer ik begrijp welke route ik moet volgen, bekruipt mij het gevoel dat de ander half uur die ik voor dit metroavontuur heb gerekend nogal optimistisch is. Nog vervelender is dat er iemand op mij staat te wachten op Shinjuku station en mijn telefoon de reis door Gobi woestijn niet overleefd heeft. Als ik driekwartier te laat op het station van bestemming arriveer is de spits net begonnen. Omringt door ontelbaar Japanners, die net van hun werk komen, dwaal ik door de gangen van Shinjuku station op zoek naar de plek waar ik met mijn Franse vriend heb afgesproken. Als ik uiteindelijk de plek, die hij in zijn mail beschreef, gevonden heb, besef ik me dat hij het wachten waarschijnlijk na ruim driekwartier heeft opgegeven. Ik kijk naar de mensenmassa die me passeert en word een beetje duizelig. Was ik maar weer in een vredige tempel in de Koreaanse bergen.
In de Beopjusa tempel in het nationale park Songnisan leef ik een aantal dagen als een Boeddhistische monnik. Ik sta om drie uur in morgen op om de morning chanting bij te wonen, eet drie keer per dag met de monniken een gezonde vegetarische maaltijd, probeer te mediteren op top van de Cheonhwangbong berg en dit alles in een speciaal templestay-outfit. Iedereen, die in de tempel logeert, draagt een grijze pofbroek met bijpassende en ruimvallende blazer. Doordat ik in deze kleding de berg beklim, word ik regelmatig aangesproken. ‘Are you a monk?’, vragen een aantal verbaasde klimmers. Een groep jonge ‘airport police’ in opleiding voor wie de bergtocht een conditietraining is, wil met me op de foto en ze trakteren me op een Koreaanse candybar. Een dame die de zeven kilometer lange wandeling uphill op teenslippers met klein hakje maakt, waarschuwt me voor een slang. En twee heren van een jaar of veertig in sportieve klimkledij vergezellen me tijdens de laatste kilometer naar de top en samen genieten we van een mistige uitzicht. Door alle aanspraak heb ik weinig tijd om te mediteren, maar dit maak ik de volgende ochtend om drie uur tijdens de morning chanting weer goed.
Net als de monniken trek in mijn schoenen uit en buig drie keer naar het Boeddhabeeld in de tempel. Door eentonig zingen en steeds opnieuw te knielen, raken de monniken in een soort trans waardoor ze even aan niks kunnen denken. Ik probeer een paar keer om met dit ritueel mee te doen, maar omdat ik weinig ervaring heb met mediteren is het lastig om ‘even nergens aan te denken.’ En als ik op een gegeven moment mijn ogen open en twee ratten over het altaar zie rennen, ben ik totaal uit mijn concentratie. Toch voel ik me na het ritueel heel ontspannen. Na het ontbijt om half zes ga ik met een boek tegenover een 33 meter hoog gouden Boeddhabeeld zitten en geniet ik van de rust in het mistige Songnisan.
Verre van rustig voel ik me als ik een week later midden in de spits op een vriend sta te wachten op een van de grootste metrostations van Tokio. Als ik in paniek een Starbucks met wifi wil gaan opzoeken, herken ik in de verte de jongen op wie ik sta te wachten. Daarna volgt een week van rondwalen in lawaaierige winkelstraten, dansen in hippe en onbetaalbare clubs, het struinen over een verregende flea market en sushi eten aan de lopende band.
En dan opeens word ik weer wakker in mijn eigen bed, fiets ik door Utrecht waar niks veranderd is, drink ik koffie met vrienden en moet ik moeilijke vragen beantwoorden als: ‘hoe was het?’ Leg dat maar eens uit in een paar zinnen. En: ‘wat ga je nu doen?’ Geen flauw idee. Sparen voor een volgende trip?
Else Nugteren reist drie maanden rond in Azië. Onder andere in Mongolië waar ze gaat werken in een weeshuis in Gachuurt, een buitenwijk van de hoofdstad Ulaanbaatar. Haar volgende bestemmingen zijn Zuid-Korea en Japan. Voor ThePostOnline doet ze verslag.