Queridos amigos e amigas,
Wouter is een van mijn vaste stapmaatjes in de Algarve. Hij is een rasechte Amsterdammer, zo een type waarvan Jules Deelder zegt dat hij een goed hart heeft en dat ze het vooral moeten uitkoken en zo laag op zijn rug hangen dat de honden er bij kunnen. Hij is een soort Heintje Davids: hij kan nooit afscheid nemen van de Algarve. Laatst vroeg iemand mij nog wat voor mijnheer dat nou precies was, die Heintje, en in welke context dat gebruikt werd. Nou, zei ik, daar heb je Wikipedia voor.
Dit voorjaar ging Wouter weer eens voorgoed terug naar Amsterdam. Zwaar geëmotioneerd schreef ik toen:
Ik zit bij Wouter achterop de chopper, we scheuren voor het laatst langs de Atlantische Oceaan. ‘Zeg Turio, heb je gehoord dat Sabia, dat mokkel van die Boulahrouz, al een half jaar ligt te pompen met die woonwagenbewoner Van der Vaart? Sabia hep inmiddels eelt op d’r labia. Waarom hou je me trouwens zo vast als je achterop zit, je lijkt wel een wijf.’
‘Sorry mop, ik dacht dat je dat lekker vond. Wist je dat Sabia vroeger paaldanseres was? En ze heeft een dochter van zeventien bij een steenrijke mof. Die heeft haar doos niet met plassen versleten. ’t Is meer een vleespaaldanseres. Vind je het erg om terug te gaan naar Mokum?’
Wouters sabbathical zit er op. Over een week zit hij weer op de bok van de bierkoets van Heineken en hobbelt hij langs de grachten. De afgelopen winter was deze Amsterdamse nozem de schrik van de Algarve met zijn Harley-Davidson en zijn oranje monsterjeep. Als de broer die ik nooit had ik op het schoolplein toen ik elf jaar en broodmager was, met sproeten en rood haar, en door de asocialen uit de Indische buurt in elkaar werd gebeukt.
‘Nog een biertje, klootzak? Ga je nou een zeikstukkie over me schrijven in die kutkrant van je, tyfuslijer? Effe zonder dollen, nee, natuurlijk vind ik dat niet leuk. De hele dag in die pleurisregen, al die Aziaten waarmee ik op de foto moet, en dan ook nog eens dat gelazer met Prins Pils bij mij om de hoek, op 30 april. Ik ben wel blij om mijn paardjes weer te zien, dat dan weer wel.’
Wouter houdt van dieren. Laatst zei hij tegen mij: ‘Jongen, als ze jouw hondjes iets aandoen, komt deze gozer bij die lamlul op huisbezoek, samen met de Hells Angels, en dan slopen we de boel.’ We keken toevallig net samen naar het televisiedrama over de ontvoering van Freddy Heineken. Wouter vond het maar niks, hij mopperde aan één stuk door: ‘Zo waren Freddie en Ab helemaal niet, en Willempie al helemaal niet.’
‘Turio, weet je wat ik ook nog hoorde? Die mutsige buuf van jou, die Heleen van Royen, die heeft nu een winkeltje op de Wallen waar ze alleen haar eigen boeken verkoopt. Waarom verzin jij nooit zoiets? Ik maak me wel eens zorgen over jou, je bent toch een beetje mijn zielige broertje.’
Zo een type is Wouter dus, een jongen van Jan de Wit en een kerel van stavast. Enfin, ik ben koud terug van de jaardag van Gabriel Kousbroek aka Gaap in Amsterdam en moet dus ontgiften in mijn datsja in de Algarve. Alleen in noodgevallen – als ik bijvoorbeeld door de bietensap of het hondenvoer heen raak – ga ik dan de confrontatie met de wrede buitenwereld aan. Prompt belt Wouter. ‘Klootzak, ik ga vanavond terug naar Mokum, voorgoed, mij zie je hier niet meer. Je gaat godverdomme nu mee naar Ayamonte tapas eten anders sleur ik je aan je bloedkop die kuthut van je uit.’
Nou nou, dacht ik, zo zijn we niet getrouwd Wout, ik kan niet zo goed tegen dat typisch Amsterdams gescheld, wat uiteindelijk altijd goed bedoeld schijnt te zijn maar de gemiddelde Limburger is een jaar van slag na het aanhoren van al die narigheid.
‘Nou moet je eens goed naar me luisteren, ouwe togeswammes van me. Ik ben aan het revalideren en bovendien moet er ook nog gewerkt worden. Maar goed, omdat je ons voorgoed gaat verlaten, ga ik mee naar Ayamonte. Eerst nog even mijn honden in bad doen, schat.’
Ayamonte ligt aan de Spaanse kant van de machtige, woeste en vooral kolkende Guadiana-rivier, zeg maar tegenover het Portugese Vila Real de Santo Antonio. Je kan er puike tapas krijgen voor een fooi en ik heb van horen zeggen dat er twee puike bordelen zijn die door gansch de Algarve enthousiast worden gefrequenteerd en met name de Nederlandese nouveau riche uit Vale do Lobo.
We zijn met een bont gezelschap, allemaal paradijsvogels die mijn columns in de Volkskrant opfleuren en we maken een tussenstop in Monte Gordo, bij het roemruchte Nederlandse feestcafé Ed en Willem Bever. Op de boulevard van Monte Gordo, waar ik de jongste en de knapste ben, trekt Wout mij aan mijn bilveter naar Hollands kruidenierswinkeltje Billenpijp. ‘Ik ga een paar blikken erwtensoep voor je kopen, Tuurtje, dan overleef je die barre kutwinters van de Algarve tenminste.’
Het is er knus en gezellig, in de Billenpijp, en ik waan mij weer in een SRV-wagen uit de jaren zestig. Wout rekent zonder blikken of blozen tachtig euro af voor twee blikken Unox en twee rookworsten en laat ze feestelijk inpakken.
Op het terras van Ed en Willem Bever – een gezellig setje mannen die ondanks hun geaardheid geheel geaccepteerd zijn door de best wel conservatieve Portugezen – zit iedereen reeds aan het bier, hoewel het pas acht uur ‘s morgens is.
Ik vertel in geuren en kleuren over de regen des doods die tijdens mijn verblijf Amsterdam en haar inwoners vernietigde, op alle steuntrekkers en andere Zwarte Piet en Sinterklaasmijterkruizen hatende onrendabelen na. Iedereen wil weten wat er allemaal in Nederland aan de hand is, over de JFS, het nieuwe regeerakkoord en vooral de laatste nieuwtjes over dat hoerige ex-moppie van Van der Vaart (over wie het gerucht gaat dat ze alle Ajax-elftallen heeft afgewerkt tot en met het team van Piet Schrijvers en Dick Schoenaker en Felix Gasselich toe. Sjakie Swart mocht gratis, maar dat moet ik nog double checken.) Enfin, we komen dus aan in Ayamonte nadat onze automobielen helemaal uit elkaar zijn gehaald door de Spaanse douane. Ik heb in mijn Michelingids een uitstekende tapastent gevonden: En la Varilla Maloliente.
Specialiteien zijn de priapismo, de orquitis en de flatulencia. We smullen naar hartelust en vergeten voor even Franco, Yolanthe Cabau van Dwergwerpen, Andres Iniesta, de zogeheten Spaanse kraag, hazewindhondraces en André Hazes’optreden in de arena van Benidorm.
Na een waar bacchanaal met zes flessen wijn, achttien bieren en veertien carajillos betalen wij met ons zevenen het onwaarschijnlijke bedrag van éénenzeventig euri. En dan weet je weer waarom je niet in in Nederland in wonen, nog los van het kutklimaat en miljoenen Nederlanders die denken dat Gijp grappig en hetero is.
Aan het einde van de middag, terug in de hut van Wouter, slaat hij mij royaal tussen mijn schouderbladen en geef ik bloed op. ‘Ik heb je mooi tuk, pik. Ik ga pas over twee weken weg. Ik moest wel tegen je liegen, anders zat je nou nog thuis de intellectueel uit te hangen en porno te surfen. Ik hoop dat je het niet erg vind.’
Ik moet nu huilen op de schouder van mijn grote broer die lekker naar Nivea ruikt. Wouter, je bent niet alleen mijn grote broer maar tevens een vader en een moeder. Nog bedankt voor die erwtensoep man, die ga ik echt nooit opeten hoor. Als ik jou denk, en aan je lieve vrouw Tamara, die altoos drop en de Panorama voor mij meeneemt, dan denk ik aan een gedicht van Hieronymus van Alphen. Ik heb het bij me en ga het nu voordragen. Zal ik je eerst nog even afdrogen? Het heet overigens het goede voorbeeld, en dat ben jij voor mij, ouwe pikkemoos.
Het goede voorbeeld
Vader leeft met onze moeder
altoos vergenoegd en blij,
o Hoe lieven zij elkander,
nimmer knorren zij als wij.
Toont er een iets te verlangen,
dan zegt de ander: dat is goed.
Moeder is het best te vreden,
als zij iets voor vader doet.
Vader poogt altoos te weten,
wat de wensch van moeder is;
En het geen haar moet verveelen,
geeft aan vader droefenis.
Vader gaf de beste perzik
laatst aan Moeder met een zoen;
Hij wou zelf er niet van eeten:
Klaartje, zouden wij dit doen?
Liefste zusje! liefste broertjes!
o het strekt ons tot verwijt,
Dat wij dikwijls krakkeelen,
ach gij weet niet hoe ‘t mij spijt.
Kom, mijn liefjes, laat ons leven
tot elkanders nut en vreugd!
Laat ons pogen na te volgen
vaders liefde en moeders deugd.
Daar alleen kan liefde woonen,
daar alleen is ‘t leven zoet,
Waar men, blij en ongedwongen,
Voor elkander alles doet.
Hieronymus van Alphen
Kom er maar in, Caroline van den Akker!
Don Arturo,
Daar ging ik dan voor het eerst naar het zojuist van de dictatuur bevrijde Portugal, dat, naar mijn idee, achtergebleven gebied; 1975, was 17 jaar oud. Ik kon er niet verder naast zitten, moest ik later tot mijn schaamte bekennen. ‘Pfff, dat ziet er niet uit!’, alle vrouwen in knalkleuren geel, groen, oranje, rood. Wát een gebrek aan smaak en modegevoel, om er het jaar erop heel Nederland in te zien rondhuppelen, behalve mij dan, natuurlijk! Het was dus andersom: Nederland liep achter! En niet alleen op modegebied.
Ook op het terrein van, bijvoorbeeld, communicatiemiddelen was men er verder en dat zou zo blijven. In de stad hadden de meeste mensen telefoon en, zo niet, hoefde je niet te zoeken naar een telefooncel en overal t.v’s, niet alleen bij de mensen thuis, maar ook in kroegen en restaurants, die als bewegende schemerlampen altijd aanstonden en vaak nog steeds staan… Gék op nieuwigheidjes en gadgets. Ze rekenden er al af met de betaalpas, toen wij nog kraaltjes en spiegeltjes ruilden en belden mobiel, toen wij nog postduiven lieten rondvliegen. De computer werd er eerder geïntroduceerd, zo ook internet, de tablets en allerhande games. En dat alles dus vóór de toetreding tot de EEG!
‘Éstes modernices!!!’, hoor(de) ik de oudjes vaak klagen: ‘Dat moderne gedoe!’. Op een punt moet ik hen gelijk geven: de sanitaire voorzieningen! Heus ik ben geen vastgeroeste trut! Had als een van de eerste een pc, die je nog gewapend met een dik boekwerk helemaal zelf moest programmeren, installeer zelf de muziekapparatuur, hang lampen op, zet een stekker aan een snoer, tegel, timmer en verf, maar even snel een douche of bad nemen of zoiets simpels als een w.c. doortrekken, is er voor mij in Portugal vaak niet bij.
Men gaat voor het nieuwste van het nieuwste op badkamergebied! Logeer ik ergens, dan is dat geen probleem. Kom ik er niet uit hoe water uit een kraan of douchekop te krijgen of zie ik niet hoe ik een w.c. door moet trekken, dan roep ik mijn vrienden er gewoon bij.
Maar wat te doen in een hotel of pension? Trekken aan palletjes, schuiven met een buis, hendeltje hier, knop daar, twee tegelijk, die eerst, dan die andere erna, boven, beneden, opzij, of weggewerkte ingenieuze drukmechanismes in de tegelwand of -vloer: een complete ramp! Al rukkend, trekkend en uiteindelijk in wanhoop stampend, schoppend en rammend, heb ik al het nodige gesloopt. Als ik uiteindelijk het water te voorschijn weet te toveren, spuit het alle kanten op, is te koud, te warm of ik kan het niet meer stoppen. En… als niemand die heeft dichtgedaan, dan stroomt het nu nog!
Beijinhos
Een introductie tot de geheimen van de Portugese Ziel
Door René Zwaap
Opgedragen aan Arthur van Amerongen, Hemels Licht der Vaderlandse Letteren
‘Fátima, Fado en Futebol’, dat waren in de woorden van dictator Salazar (1889-1970) de pijlers van de Portugese samenleving: ‘Fatima voor het geloof, fado voor de saudade, en futebol voor de glorie van het vaderland’. In de ogen van de dictator waren de ‘drie F’en’ de basis van zijn Estado Novo (Nieuwe Staat) – die met vier decennia de langst zittende dictatuur op fascistische grondslag van Europa zou blijken. Fátima, fado en futebol vormen nog steeds de pijlers van de Portugese samenleving, al dragen zij alle drie de sporen van de grote omwenteling van 25 april 1974, toen de Anjerrevolutie een einde maakte aan het Salazarisme.
In dit feuilleton van de Portugal Post onderzoekt onze huislusitanoloog René Zwaap wat er heden ten dage resteert van de drie F’en.
In 1958 wordt het regime van Salazar uitgedaagd door generaal Humberto Delgado, bijgenaamd ‘O general sem medo’, de generaal zonder angst. Van een trouw supporter van de Estado Novo – als jong officier heeft hij deelgenomen aan de staatsgreep die Salazar aan de macht hielp – is Delgado veranderd in diens grootste tegenstander en hij tart het regime door zich tijdens de presidentsverkiezingen – normaal gesproken een farce in de eenpartijstaat die Potugal is onder Salazar – te presenteren als een onafhankelijke kandidaat. Zijn tegenstanders noemen hem ‘generaal Coca Cola’, suggererend dat Delgado financieel wordt gesteund door de CIA. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Delgado het bevel over de Azoren en hij verkreeg zo goede banden met de Amerikanen, die de Portugese eilanden uiteindelijk in bruikleen hadden gekregen als vliegbasis in de strijd tegen nazi-Duitsland.
Gevraagd door een Franse krant naar wat hij zou doen met Salazar als hij de verkiezingen zou winnen, antwoordt Delgado: ‘Obviamente, demito-o’, Dan ontsla ik hem natuurlijk. Die woorden zorgen voor een ware storm in Portugal, waar de welbespraakte generaal in het hele land mensenmassa’s op de been krijgt. Alles lijkt af te sturen op een overwinning voor Delgado, die totale amnestie voor politieke gevangenen eist, als ook herstel van de vrijheid van meningsuiting en vergadering en vrije verkiezingen. Als de stemmen eenmaal zijn geteld blijken 765.081 stemmen (76,4 procent) naar Salazar’s stroman te zijn gegaan, tegen 236.057 (23,6 procent) naar Delgado. Getuige de stemming onder het volk is de werkelijke verkiezingsuitslag waarschijnlijk precies andersom en is hier sprake van stembusfraude. Delgado wordt ontslagen uit dienst en hij vlucht naar de Braziliaanse ambassade, waar hij politiek asiel aanvraagt.
Uit woede over de stembusfraude worden in Portugal drie dagen staking uitgeroepen door de verboden vakbewegingen. Voor Amália Rodrigues beginnen benarde tijden. De fadodiva heeft dat jaar voor het eerst een onderscheiding ontvangen van de Staat, en krijgt een invitatie om te zingen op een jubileumfeest van voetbalclub Sporting op 1 juli 1958. Dat zou echter betekenen dat ze de staking ten gunste van Delgado moet doorbreken, en daar ziet Amália niets in nadat ze in haar huis aan de Rua São Bento wordt bedolven met brieven van mensen die haar smeken om niet op te treden. Amália laat de voetbalclub weten dat ze wegens ziekte verhinderd is, maar krijgt daarna agenten van de geheime dienst PIDE over de vloer die zeggen dat niet optreden zal worden gezien als een politieke steunverklaring aan Delgado. De fadista is echter bang voor de gevolgen en weigert op te treden. ‘Als ze me zouden doodschieten, was het gelijk klaar, maar ik was vooral bang dat ze tomaten naar mijn hoofd zouden slingeren’, vertelde ze later aan haar biograaf Vítor Pavão dos Santos. Op de dag van het optreden wordt Amália toch gedwongen op te treden. Amália: ‘Ik kreeg geen pistool op het hoofd gedrukt, maar ze dwongen me wel. “Jullie hebben niet het recht dit een persoon aan te doen”, huilde ik. Daarna zetten ze me in een geblindeerde auto’.
Vanuit Brazilië zet Delgado zich aan het hoofd van een ondergrondse verzetsorganisatie, de Direção Revolucionária Ibérica de Libertação, die niet alleen gericht is tegen Salazar , maar ook tegen diens Spaanse collega-dictator generaal Franco. Met name in Brazilië, Engeland en Algerije mag de beminnelijke en erudiete militair rekenen op steun. Elders geldt hij vooral als staatsgevaarlijk, want wie tegen Salazar is moet wel een communist zijn. Tijdens zijn bezoek aan Nederland in 1959 wordt Delgado op last van minister Luns min of meer als staatsgevaarlijk in de gaten gehouden door de BVD. Samen met de Algerijnse president Ahmed Ben Bella droomt Delgado van een reconquista door middel van een invasie vanuit Noord-Afrika, om niet alleen Salazar maar ook zijn Spaanse collega-fascist Franco van het Iberisch schiereiland te verjagen. In Algiers heeft zijn bevrijdingsfront een eigen radiozender die de Portugezen die dromen van de vrijheid een hart onder de riem steekt.
In 1961 trouwt Amália met de in Rio de Janeiro woonachtige Portugese ingenieur César Seabra, die financieel steun verleent aan Delgado in Braziliaanse ballingschap. Vooraf het huwelijk introduceert Seabra Amália aan Delgado in een restaurant in Rio de Janeiro. De ontmoeting lekt uit en in Lissabon gaan geruchten dat Amália de generaal had proberen te vergiftigen tijdens een welkomstdiner. Daarop zou ze door woedende aanhangers van Delgado zijn neergestoken en met een geamputeerd been in een ziekenhuis in Rio zijn beland. Als Amália per schip terugkeert naar Lissabon wordt ze aan de kade opgewacht door een menigte die met eigen wil zien wat er van haar over is.
In 1961 laat het Delgado-kamp weer van zich horen. In nauw overleg met Delgado gaat Henrique Galvão, een 65-jarige veteraan van het Portugese leger in Angola, met 24 mederebellen uit Portugal en Spanje over tot de kaping van het cruiseschip Santa Maria, met vooral Noord-Amerikaanse toeristen aan boord, na vertrek uit de haven van Curação op de Nederlandse Antillen. Galvão is in conflict met het regime gekomen nadat hij had geprotesteerd tegen gedwongen arbeid van inheemsen in de kolonie. ‘Operatie Dulcincea’, zo heet het plan van de kapers, met als bedoeling naar Angola te varen, om daar een revolutie tegen het regime te ontketenen. De kaping kost één dodelijk slachtoffer, een derde stuurman van het schip, die zich tegen Galvão en zijn mannen verzet, maar voor het overige rapporteert de internationale pers, die de gebeurtenissen op het schip vooral volgt via een verslaggever van de Franse Paris-Match die per helicopter op de Santa Maria is geland, over de vriendschappelijke banden aan boord tussen de kapers, de bemanningsleden en de passagiers.
Uiteindelijk komt de Santa Maria na dertien dagen van achtervolgingen niet verder dan de haven van het Braziliaanse Recife, waar de Braziliaanse premier Janio Quadros Galvão en zijn mannen vrijuit laat gaan, dit in overleg met de Amerikaanse president John F. Kennedy, die de actie ziet als een vorm van legitiem protest tegen de koloniale uitbuiting door Portugal van de Afrikaanse kolonieën. De kaping – de eerste in zijn soort in de geschiedenis – is een grote overwinning voor Delgado’s Junta Patriotica Ibérica de Libertação en is een klap in het gezicht van Salazar.
In december 1961 roept Salazar tijdens een redevoering op tot oorlog tegen de opstandelingen in Afrika en in India.’Ik wil slechts soldaten en mariniers zien die hebben gewonnen of zijn gestorven,’ decreteert de dictator. De Portugese koloniale macht ligt onder vuur. In Angola is de opstand tegen de Portugese overheerser uitgebroken, in India zijn de Portugese protectoraten Goa, Damao en Diu binnengevallen door de troepen van president Nehru. Salazar belooft met harde hand terug te slaan. Het eerste contingent militairen is al op de boot naar Afrika vertrokken.
Dat zelfde jaar baart Delgado groot opzien in zijn land door plotseling op te duiken in de straten van Porto. Met een valse snor en een vals paspoort reist de generaal door Portugal om Salazar te te tarten. Op Oudejaarsnachtnacht 31 december 1961 is hij in Beja in de Alentejo voor een poging tot staatsgreep, gepland door zeven officieren van het Portugese leger. Vanuit de kazerne in Beja zouden opstandige militairen zich voegen aan de zijde van Delgado, die aan het hoofd van de troepen wil oprukken naar Lissabon om Salazar ten val te brengen. De coup is perfect voorbereid, maar mislukt jammerlijk, naar wordt aangenomen als gevolg van verraad. De zwaar onder de invloed van Moskou staande Portugese Communistische Partij (PCP) besluit Delgado op het laatste moment aan zijn lot over te laten, om te voorkomen dat hij de macht zou grijpen. Delgado kan zijn troepen nooit bereiken en moet onverrichterzake weer vluchten, terwijl de deelnemers aan de coup worden gearresteerd en uitgeleverd aan de PIDE. De zeven betrokken officieren worden veroordeeld tot 3 jaar cel. Onder hen kolonel Eugénio Oliveira, die later, na de Anjerrevolutie, zou worden benoemd tot grootmeester van de vrijmetselaars van Portugal.
Salazar heeft zich met zijn besluit de onafhankelijksstrijders in de Portugese kolonieën te vuur en te zwaard te bestrijden totaal geïsoleerd van de wereldgemeenschap. De Verenigde Naties nemen een motie aan waarin Portugal wordt veroordeeld vanwege de militaire acties in Afrika en ook de paus spreekt zich luid en duidelijk tegen Salazar uit. Het maakt de dictator weinig uit. Portugal is ‘orgulhosamente só ‘, aldus Salazar, ‘trots alleen’.
Vier jaar later, op 24 april 1965, wordt het lijk van Humberto Delgado samen met dat van zijn Braziliaanse secretaresse Braziliaanse secretaresse (en minnares) Arajaryr Moreira de Campos gevonden in een bos in de buurt van het Spaanse Villanueva del Fresno, dichtbij de Portugese grens, vernietigd door zoutzuur en ongebluste kalk. De generaal is in een valstrik gelokt, hij dacht dat hij mensen van het verzet zou ontmoeten. Salazar ontkent iedere betrokkenheid.
IN DE VOLGENDE AFLEVERING: WIE VERMOORDDE HUMBERTO DELGADO?
Portugal Post literair
1e PORTUGAL POST PRIJS GAAT NAAR KAAPVERDISCHE BOB DEN UYL
De Portugal Post Prijs voor het lusofone boek van het Jaar gaat naar De Humeuren Van Meneer Utac van Guilherme Mendes Da Silva. René Zwaap rapporteert.
Last van een beginnende herfstdepressie? Knaagt de fado aan uw ziel en verdrinkt u in de saudade? Volg dan dit advies, laat die antidepressiva ongemoeid en spoedt u naar de boekhandel om De humeuren van meneer Utac aan te schaffen. Deze wonderbaarlijke roman staat garant voor een goed humeur en valt misschien nog wel het beste te duiden als een soort Bob den Uyl met Afrikaanse zeebenen: poëtisch en droog-komisch tegelijk, met het aangename tempo van een Zuid-Amerikaanse vertelling, magisch-realistisch, filosofisch en hilarisch, kortom een exuberant boek dat als een veelkleurige tropische bloem is opgebloeid in de zompige calvinistische polder die de Nederlandse literatuur heet.
Het betreft hier het late debuut van Guilherme Mendes da Silva, geboren in 1935, ex-kapitein op de grote vaart van Kaapverdische komaf en woonachtig in Rotterdam. Hij is de vader van de voetballer David Mendes da Silva (plus nog 6 andere kinderen bij in totaal 5 vrouwen, zoals zijn cv op de achterflap van het boek met gepaste trots vermeldt) en schreef een naar hij zelf zegt lichtelijk autobiografisch boek over een Kaapverdische Rotterdammer die begin jaren ’60, na 15 jaar in Rotterdam en op zee te hebben verbleven, terugkeert naar zijn geboorte-eiland Santiago en daar een cultuurshock van jewelste beleeft.
Mendes da Silva schreef dit rijkelijk late debuut in het Portugees, en dan nog een Portugees dat op smaak is gebracht is met exotische Kaapverdische kruiden. Met dank aan een bijdrage van het Nederlandse Letterenfonds werd de roman naar het Nederlands omgezet door de onvolprezen Arie Pos, die ons onlangs ook nog de eerste integrale vertaling van de Lusíadas van Camões bracht en hier alleen al op grond van de vertalingen van de virtuoze taalgrappen van Mendes da Silva wederom een Nobelprijs voor Vertaalwerk zou hebben verdiend als die had bestaan.
De Humeuren van Meneer Utac biedt een fascinerend, inside portret van de inwoners van de Kaapverdische eilanden, een muzikaal zeemansvolk dat leeft op een afgelegen archipel van 15 kleine eilanden in de Atlantische Oceaan. In de 15e eeuw troffen de Portugezen op hun eerste grote ontdekkingstochten deze eilandengroep onbewoond aan om er vervolgens Afrikanen van het vasteland (Guinee) als slaaf naar toe te brengen. De meerderheid van de Kaapverdiërs is creools, in de mannelijke lijn overwegend Europees en in de vrouwelijke lijn West-Afrikaans. In 1974 wisten de Kaapverdische eilanden zich als eerste Portugese kolonie los te scheuren van Lissabon, samen met Guinee-Bissau aan de West-Afrikaanse kust. De verzetsgroepen van de twee landen hadden zich in hun strijd tegen de Portugezen verenigd onder leiding van de legendarische Amilcar Cabral, die in Guinee-Bissau werd geboren maar Kaapverdische ouders had. Na de zwaar bevochten onafhankelijkheid brak er voor de Kaapverdische eilanden geen gouden dageraad aan en inmiddels wonen er meer Kaapverdiërs elders dan in hun eigen land. Er wonen anno 2013 ongeveer 500.000 mensen op de Kaapverden en evenzoveel daarbuiten (ter vergelijking: alleen al een stad als Rotterdam telt 30.000 bewoners van Kaapverdische komaf). Het verschil tussen degenen die achterbleven en degenen die gingen is het grote thema van de roman van Mendes da Silva.
Meneer Utac, die voluit Utac Varizes das Dores de Cabeça (‘Spataderen van de Hoofdpijn’ ) heet, arriveert op een lentemorgen in de haven van Praia, de hoofdstad van het eiland Santiago en van de Kaapverdische Republiek, en op het schip gaat het al gelijk mis als hij ruzie krijgt met een kruier over de 20 escudos die deze vraagt voor het droog overbrengen van zijn koffers. ‘Schurken, boeven, corrupte schavuiten, oplichters!’, scheldt Utac. ‘Jullie komen je land niet uit en zo blijven jullie altijd arme blinde sloebers, net kuikens die niet uit hun ei komen!’
Daarmee is de toon gezet. Meneer Utac is naar zijn geboortegrond teruggekeerd met een ferme dosis wrok die garant staat voor schitterende scheldtirades. ‘Dit land ligt nog altijd waar het lag en het is geen zier veranderd. De evolutie is hier nooit doorgedrongen en zelfs niet in de buurt om ten minste iets van haar aroma achter te laten. De mensen bezwaren wie van ver komt nog steeds met hun zelfde kwalijke geur en hun zelfde slechte humeur. Ik weet niet wat ik hier kom doen, behalve lachen om iedereen die lachte toen ze me zottekop noemden, alleen omdat ik af en toe inspiratie voelde om een paar gedichten te schrijven, omdat ik aleen maar viel op mooie meisjes die me niet wilden en alleen om de naam van droevige zottekop die ze me onterecht gaven. Nu zal ik eens laten zien dat ik intelligenter ben dan zij allemaal, dat ik mijn ogen goed de kost geef, dat ik meer heb gezien dan zij. En dat ik veel buitenlandse vrouwen heb versierd, en alleen mooie’.
Dat laatste blijkt al snel als Trudy, de Nederlandse vriendin van Meneer Utac, na enige dagen plotseling voor zijn neus staat. De complicaties die de aanwezigheid van Trudy oproepen (de roomblanke Rotterdamse is een sensatie op de stranden van Santiago maar Utac heeft zijn hart inmiddels aan nog twee lokale dames verloren) bezorgen Utac de nodige hoofdpijn en vormen de rode draad van deze rijke vertelling, die in het voorbijgaan tal van de grote levensvragen behandelt. Utac en Trudy ontmoeten de ex-geliefden van Utac, een zoon van wie hij het bestaan niet wist, ze bezoeken heksen en geesten, gevaarlijke dronkaards, gladde versierders, zingende godinnen, drinken grogue (aguardente) op mornafeesten (de morna is de Kaapverdische fado, bekend van o.m. de diepbetreurde Césaria Evora) , komen terecht bij de gevreesde strafkolonie van Tarrafal en lijden ook nog eens een dramatische schipsbreuk op volle zee waarna ze maar ternauwernood veilig terugkeren in de Rotterdamse Waalhaven. Daartussendoor maken Utac en Trudy ook ruzie over Salazar – die volgens Meneer Utac ‘de intelligentste politicus van de hele wereld en alle tijden’ was – en over het gebrek aan alles op de eilanden, dat Trudy wijt aan de onwil van de Portugezen om de kolonie op te stuwen in de vaart der volkeren.
Via Meneer Utac leren we niet aleen de Kaapverdiërs beter kennen, maar ook over de Nederlandse mentaliteit brengt dit boek inzicht. Meneer Utac over de Nederlandse manier van rouwverwerking: ‘Hollanders zijn realistisch en maken zich geen illusies over de dood, die voor hen een realiteit en een onveranderlijke natuurwet is. Zolang een zieke ademt of er hoop bestaat dat zijn of haar hart weer gaat kloppen, doen ze alles wat ze kunnen om te zorgen dat de patiënt niet overlijdt , maar als ze begrijpen dat er niets meer kan worden gedaan aanvaarden ze dat en kort nadat ze zekerheid hebben dat het onafwendbare werkelijkheid is geworden, berusten ze daarin. Ze zijn bijna altijd emotioneler over het nieuws dat iemand een fatale ziekte heeft dan over een sterfgeval. Ze hebben verdriet en leven erg mee tijdens de periode van ziekte en lijden waarin leven en dood op de weegschaal liggen, maar zodra de dood zwaarder blijkt en het leven overwint verschijnen rust en aanvaarding in hun geest. Plotselinge sterfgevallen, ook de meest tragische, zijn voor hen als een onverwachte bliksemflits begeleid door een zware donderslag die hun wel schrik aanjaagt maar geen doodschrik bezorgt omdat ze weten dat het een natuurwet en een natuurfenomeen is. Niemand kan zeggen dat ze ongelijk hebben. Zij hebben eveneel gelijk als wij: zij zijn nu eenmaal anders’.
Zelden werd de Nederlandse koudbloedigheid bij sterfgevallen op warmere wijze beschreven! Kortom dit boek is een parel van hedendaagse lusofone literatuur dat nota bene tot volle wasdom is gekomen in de Lage Landen. De eerste Portugal Post Prijs gaat dan ook naar dit prachtige warmbloedige boek.
De Humeuren Van Meneer Utac
Guilherme Mendes Da Silva
Uitgeverij Nieuw Amsterdam
€ 22,95
Lees ook alle andere edities van The Portugal Post!