Medio oktober presenteerde de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) haar vierde rapport over Nederland. Een rapport dat bol staat van goedbedoelde aanbevelingen om Nederland vrij te maken van discriminatie, racisme en intolerantie. Zelfs PvdA-leider Samsom wist niet hoe snel hij zich van het rapport moest distantiëren met de diskwalificerende woorden “zwak en gedateerd rapport”. Toch bevat het ECRI-rapport enkele treffende analyses, maar helaas verwacht deze commissie dat alle zegen vanuit de rijksoverheid komt.
De tijd dat de overheid als het panacee voor alle maatschappelijke problemen werd beschouwt, ligt godzijdank al lang achter ons. Als Nederlanders minder discriminatie, racisme en intolerantie wensen, zal dat vooral en voornamelijk van mensen zelf, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties moeten komen. Zeker als het zulke fragiele morele thema’s betreft.
Eén van de vele aanbevelingen van de ECRI aan de Nederlandse rijksoverheid is “een nationale strategie en nationaal beleid tegen racisme en rassendiscriminatie te ontwikkelen voor allerlei onderdelen van de maatschappij (arbeidsmarkt, onderwijs, toegang tot dienstverlening en openbare ruimtes), met gemeenschappelijke landelijke doelen en met mechanismen voor implementatie, toezicht en evaluatie.” Oud maakbaarheidsdenken in optima forma: als overheid beleid en strategie maken, terwijl de resultaten en maatschappelijke effecten niet afdwingbaar zijn. Het gaat immers om het (be)sturen van menselijk gedrag dat vatbaar is voor tal van invloedsfactoren.
Anno 2013 zijn er gelukkig nog maar weinig Nederlanders die de overheid als goed geoliede geluksmachine beschouwen. Laat staan op het gebied van de manier waarop mensen met elkaar omgaan en samenleven. Desondanks hoor ik verschillende ‘nieuwe Nederlanders’ net als de ECRI uitsluitend vragen om overheidsinterventies als zij tijdens een avondje stappen worden geweigerd een café in te gaan of als zij overduidelijk worden geweigerd voor een baan op basis van hun culturele en/of religieuze achtergrond. Deze nieuwe Nederlanders vragen terecht om een gelijke behandeling van gelijke gevallen, maar tegelijkertijd is hun tolerantie ten opzichte van andere minderheden regelmatig ver te zoeken. Neem de geringe tolerantie van grote groepen moslimjongeren tegenover homoseksuelen. Hoe kun je tolerantie van landsgenoten verwachten, terwijl je zelf koning intolerantie bent? Hoe kun je iets van je buurman verwachten waarvan je zelf niet toe bereid bent? Een grotere paradox bestaat niet.
Het grondrecht om niet gediscrimineerd te worden, geldt onverkort voor iedere Nederlander. Maar het is dan ook de grondplicht van iedere Nederlander om dat voor elke medeburger in de praktijk mogelijk te maken. Wie verdraagzaamheid, respect en tolerantie van anderen verwacht, zal dat ook zelf moeten tonen in dagelijkse, intermenselijke contacten. Wie ten tijde van de aanhoudende zwarte pietendiscussie opkomt voor de (grond)rechten van ‘zwarte c.q. Afro-Nederlanders’ zal diezelfde (grond)rechten van landgenoten moeten verdedigen. Zo maken we de samenleving voor iedereen leefbaar, veilig en prettig en vecht iedereen voor behoud van elkaars grondrechten.
Om elke Nederlander daarbij te helpen, zijn er in ons land talloze burgerrechtenbewegingen. Zij beschermen de grondrechten van elke Nederlander, maar doen dat in de praktijk erg los van elkaar. Een brede burgerrechtenbeweging kan voor de noodzakelijke verbinding zorgen en tegelijkertijd een vuist maken tegen grootschalige en institutionele vormen van discriminatie en racisme. Zij kunnen zelf de nationale strategie en het bijbehorende beleid opstellen die de ECRI van de rijksoverheid verwacht. En daarbij niet alleen als spreekbuis van en voor burgers fungeren, maar tegelijkertijd burgers wijzen op hun plichten om elkaars rechten te beschermen.
Last, but not least: de term racisme die de ECRI hanteert, is een waardeloos begrip. Deze term impliceert dat er afgezien van het menselijke rassen verschillende (sub)rassen zijn en dat het maken van dit onderscheid tussen mensen enig nut met zich meebrengt. Uiteraard zijn er culturele en fysieke verschillen tussen mensen, maar in een samenleving draait alles om het gedrag van mensen en niet om hun biologische achtergrond of fysieke verschijningsvormen. Dat zou ons leven en de Nederlandse maatschappij hopeloos oppervlakkig en bekrompen maken. Iedereen die roept dat zwarte piet gelijk staat met racisme maakt zich juist schuldig aan datgene dat hij of zij bestrijdt; discriminatie, polarisatie en het zaaien van haat. De kunst van het samenleven, is niet verschillen tussen mensen te benoemen en uit te vergroten. De kunst is juist die verschillen te overbruggen en de verbinding tussen mensen te vinden en behouden. Omdat we allen onderdeel uitmaken van hetzelfde ras: het menselijk ras. Minder intolerantie begint bij jezelf. Het is je grondplicht als inwoner van dit prachtige land.
Dave Ensberg-Kleijkers (29) is bestuurskundige, actief CDA-lid, oud-voorzitter van Art.1 en lid van de Raad van Advies van de Martin Luther King-lezing.