Al zolang ik mij kan herinneren wil ik een hond. Ik weet nog goed dat onze buren vroeger een golden retriever hadden waar ik wel eens mee ging wandelen, samen met mijn buurjongetje Niels. We gingen dan een stukje het dorp uit, de velden in. De hond, Mila, rende achter iedere steen en stok die je voor je uit gooide aan en kwam dan dolblij met het ding in haar bek naar je terug gehold. Als ik bij de buren op bezoek kwam, liep Mila kwispelend op je af met op haar snuit een verbaasd gelukkige uitdrukking. Alsof ze niet kon geloven dat het geluk van mijn bezoek juist haar overkwam.
Aangezien ik al een tijdje alleen woonde en er niemand bij thuiskomst mij verwelkomde, dacht ik steeds vaker terug aan Mila. Ik wist ook hoe verdrietig mijn buren waren toen ze afscheid van haar moesten nemen. De buurman liep op een dag met de oude Mila in zijn armen naar de dierenarts verderop in de straat. Ze kon niet meer lopen. Het hele gezin liep met hem mee, allemaal met tranen in de ogen of over hun wangen. Toen ze terugkwamen had de buurman niets meer in zijn armen. Vanaf die dag verwelkomde Mila mij nooit meer, wanneer ik op bezoek kwam.
Die overduidelijke liefde voor iets of iemand miste ik al een tijd in mijn leven. Dus kocht ik een hond. Ik ging hem ophalen in het asiel: een puppy van 13 weken. Het beest was die eerste dag nog wat onwennig en tastte de nieuwe situatie af. Na de eerste nacht samen was het aftasten echter meteen verdwenen. Toen ik beneden in de woonkamer kwam, liep hij kwispelend op me af. Het duurde een paar seconden voordat ik doorkreeg dat het hele huis onder de stront zat.
Mijn leven is sindsdien compleet veranderd. Nog regelmatig vind ik keutels in huis. De arrogantie van de afhankelijkheid van de hond verbaast me. Wanneer hij mij nodig heeft komt hij naar me toe met trieste oogjes. De rest van de tijd doet hij precies wat hij wil en heeft hij geen enkele boodschap aan me. Tijdens het wandelen kan ik zijn riem niet los doen, want dan loopt hijj weg. Hij staat dan een paar honderd meter verderop hooghartig en ongeïnteresseerd te kijken wanneer ik hem roep. Als ik een metertje dichterbij kom, loopt hij twee meter verder weg. Pas als ik omkeer en laaiend naar huis loop, komt het mormel achter me aan en gaat naast me lopen alsof er niets is gebeurd. Als ik boos op hem ben loopt hij naar zijn mand en gaat me zielig aanstaren – zonder zij ogen van me af te halen – alsof ik me godverdomme ergens schuldig over moet voelen. Ik kan me nergens meer vertonen, want die klootviool doet de raarste dingen zoals tegen mensen opspringen of het meubilair vernielen. En een fatsoenlijk gesprek zit er ook al niet in.
Dat hadden mijn buren me allemaal niet verteld. Het lijkt wel alsof ik weer samen ben met mijn vrouw, minus de stront. Het constant op de tenen lopen zonder enige vorm van dankbaarheid te krijgen. De lompe vanzelfsprekendheid waarmee mijn leven wordt gedomineerd. Het irrationele en onvoorspelbare gedrag. Ik krijg geen enkele rust. Man, wat heb ik een spijt. Dan liever alleen.
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar Proza van Mark over.
Beeld: Shutterstock