“Ze droeg ook wel een heel erg kort rokje.” “Wie de bal kaatst kan hem terug verwachten.” “Dan vraag je er ook om.” “Jammeren als een baby wanneer je tot de orde wordt geroepen.” “Dan moet je je niet zo gedragen.” De schuld van een gewelddadig incident geheel of gedeeltelijk neerleggen bij het slachtoffer, wordt victim blaming genoemd. In zijn boek Blaming the Victim (1971) schrijft William Ryan dat het een mechanisme is om de gedeelde belangen van een geprivilegieerde groep te behouden. Zo hebben vrouwen te horen kregen zich te moeten bedekken ‘want anders wordt je verkracht’, en Afro-Amerikanen dat een door politiekogel omgekomen familielid ‘zich verdacht gedroeg’ en dus ‘wel wat op zijn kerfstok zou hebben’.
Het verschijnsel is treurig, maar wie zich troost met de gedachte dat het zich anno 2013 beperkt tot de kolkende onderbuikstroom die Facebookpaginaplinten op klotst, vergist zich lelijk. Ook gevestigde journalisten, academici, (ex-) politici, bestuurders, kunstenaars en figuren die zichzelf als de belichaming van intellectueel Nederland beschouwen (mogen we zeggen: een geprivilegieerde groep?) hebben zo nu en dan last van een kolkende onderbuik. Al gebruiken deze groepen het ‘ze vragen er zelf om’-argument liever wanneer het gaat om een ander ‘diersoort’. Zoals de diersoort ‘onfatsoenlijke journalisten’.
Zo is het blijkbaar doodnormaal anno 2013 om als politiek coryfee een agressief bejegende journalist via Twitter van repliek te dienen door te stellen dat je ‘niet moet jammeren als een baby wanneer je tot de orde wordt geroepen’. Tegelijkertijd sluit dit het aanschuiven bij talkshows om de (destijds nog niet in staat van beschuldiging gestelde) Dominique Strauss Kahn verbaal te veroordelen voor verkrachting niet uit. Dan voert het belang van het slachtoffer ineens wél de boventoon in de morele afweging om te (mogen) oordelen (behalve als je een man bent en Willem Buiter heet, maar dat terzijde).
Het ‘er zelf om vragen’-argument is de grootst denkbare bliksemafleider van het ongemakkelijke gevoel dat wij krijgen, wanneer mensen die wij kennen of zien als de onzen zich gedragen als gigantische schoften. Blijkbaar is het soms zo moeilijk om iemand aan te spreken op diens gewelddadige gedrag, dat wij onze pijlen liever richten op het slachtoffer. Maar laten we wel wezen: als je een vrouw verkracht, mensen op basis van hun kleurtje of seksuele voorkeur gaat rammen, een verslaggever naar de keel grijpt of in de bek spuugt, of mensen die het niet met je eens zijn (anoniem) gaat bedreigen, dan ben je gewoon een schoft. Of het goedpraten van gewelddadig (en dus schofterig) gedrag nou gebeurt via de bliksemafleider van seksualiteit of etniciteit, of in dit geval wanneer het andersdenkenden betreft, het blijft bagatelliseren van geweld tegen mensen die blijkbaar niet zo zijn zoals jij. Het blijft verantwoordelijkheid voor geweld bij de slachtoffers plaatsen. Alsof geweld richting mensen die niet zijn of denken “zoals jij” überhaupt ooit is goed te praten.
Tegelijkertijd zijn we altijd haantje de voorste wanneer incidenten in de taboesfeer buiten Nederland (“Wat een schoft hè, die Strauss Kahn?) of buiten eigen sociale kring (“Jeetje, wat eng zeg die pedo-haters bij Pauw en Witteman”) plaatsvinden, maar zodra het in eigen kring gebeurt, dan keren we heel calvinistisch elkaar de andere wang toe – dat maakt het wegkijken wel zo makkelijk. Dan is er ook niets te zien: want zodra je het ziet, moet je er ook wat van vinden. Ja mooi is dat, straks moet je ook nog vragen aan die ene professor, of dat ene politiek coryfee, of die ene VARA-tafelheer, of die ene burgemeester die gemeentefeestjes geeft van 3,4 miljoen euro, of die ene redacteur van de GoedVolk-bode, of dat ene opperhoofd van de NPO of ze wel helemaal lekker zijn.
Misschien een hele rare gedachte, maar hier klopt iets niet helemaal: victim blaming bij seksisme kan rekenen op hordes verontwaardigde vrouwen, specials in Volkskrant Magazine en bij discriminatie slechts op zuinig nee-schuddende “tuttuttut” mondjes. Maar een kunstenaar die ‘onfatsoenlijke’ journalisten in de bek fluimt, kan rekenen op een ego strelende opdracht om muntjes voor het Koninklijk Huis te ontwerpen en titel “Kunstenaar van het jaar”. Blijft wonderlijk, hoe de radertjes in de fatsoensmachine draaien.