Het was de eerste maandagavond van de wintertijd. Het duister dat zich aan het eind van de middag opdrong, bracht mijn gezinsleden in de kerststemming. Enthousiast spraken ze over de kerstversiering en wie ze zouden uitnodigen op Eerste Kerstdag. Sinds we in Amsterdam wonen en de huiskamer de omvang heeft van een uit de kluiten gewassen voorraadkast, bracht ik het argument in dat als we een kerstboom zouden nemen, we gedurende de feestdagen onze intrek moesten nemen in de badkamer. Maar de kerstgedachte bracht mijn gezin tot een ongekende creatieve ingeving: de kerstboom zou als een kroonluchter ondersteboven aan het plafond boven de eettafel worden opgehangen. En er moesten mensen langskomen, gezellige, onderhoudende mensen. Toen ik probeerde uit te leggen dat ik niemand kende die aan deze voorwaarden voldeed, stonden mijn vrouw en mijn oudste dochter opeens met hun jas aan in de huiskamer: ze gingen naar de bioscoop.
Al heel lang bepaal ik niet meer naar welke televisieprogramma’s wordt gekeken. Het is er in de loop der jaren ingeslopen. Het begon met een kleine concessie, een handreiking in een goed huwelijk. Voor één keer niet naar het voetbal kijken, ter wille van Jessica Fletcher of Midsomer Murders. Een handreiking die onder invloed stond van de onbelangrijkheid van de wedstrijd, zodat het leek of ik een grote daad verrichte. Maar het bleek een misvatting, vanaf dat moment werd er alleen nog maar naar héél belangrijke wedstrijden gekeken. De kwalificatie van belangrijkheid werd bepaald door mijn vrouw, de niet-voetbalkenner. Zo kwam het voor dat ik wel naar FK Rostov – Zenit Petersburg mocht kijken, maar niet naar de halve finale Barcelona – Real Madrid. ‘Je hebt nu wel genoeg voetbal gezien dit jaar,’ was dan het argument. Op het laatst keek ik maar helemaal nergens meer naar. Als het Nederlands Elftal de finale van het WK haalt, zet ik de ramen open om tijdens het gewauwel van Jessica Fletcher door, uit de kroeggeluiden op te maken of we gescoord hebben. Ga dan naar de kroeg, hoor ik u denken. Nee, in een kroeg komen mensen.
Opeens dacht ik: ik kan vanavond kijken waarnaar ik maar wil. Het voelde als iets van vroeger, toen ik op mijn vrijgezellenflat lange avonden op de bank naar de tv zat te kijken. Shoarmaschotel en blikjes bier op de eettafel, zappend langs de zenders op zoek naar voetbal en blote borsten.
In de gids zag ik dat het praatprogramma Voetbal International begon. Ik had er veel over gehoord, het leek me echt een programma waar ik mijn jeugdig geluk weer kon hervinden. Ik nestelde me met een biertje op de bank en zag het volgende: Aan de tafel zat een man met een onberispelijk uiterlijk. Een modepop, een Ken, een gladde vertegenwoordiger in levensverzekeringen. Daarnaast zat een man in een gebloemde bloes. De grote bril op zijn hoofd speelde een spel met de zwaartekracht, tijdens het praten wilde het ding naar beneden, langs de mond naar de tafel, maar de neus en oren van de man hielden de bril net aan in toom. Het uiterlijk van de man ernaast deed me denken aan de Tiroler -seksfilms waar ik in mijn jeugd weleens naar keek, films waarin de mannen blonde krullen en bruine koppen hadden. Koppen die lustgevoelens als sneeuw voor de zon lieten verdwijnen. Hij leek uit dezelfde tijdmachine te zijn gestapt als de man naast hem, die met zijn kapsel en snor op mijn oom Gerard leek, die op verjaardagen met een paar borrels op Het Dorp van Wim Zonneveld begon te zingen, om daarna steevast in huilen uit te barsten met zijn hoofd op de schoot van mijn tante, die liefkozend met haar hand door zijn donkere lokken ging. Wellicht wás het mijn oom wel, opgestaan uit de dood, net als de andere mannen, die uit een andere tijd kwamen, en op maandagavond voor het oog van de natie als mollen uit de grond oprezen en met elkaar gingen praten. Waar ze over spraken ontging me, ik kwam in een vreemd tijdsvacuüm, waarin ik niet meer wist waar ik was, in welk leven. Tijdens de reclame zag ik een man die met twee bananen in zijn mond een kind liet schrikken. Ook hij kwam uit de mist van de tijd mijn kamer binnen. Mijn opa, waar ik als kind wel eens logeerde. Daar stond hij, met de bananen in zijn mond, in de deuropening van mijn logeerkamer, in een bruine duster waaronder ik dunne, behaarde benen zag. Hij maakte een brullend geluid, ik deed alsof ik schrok, waarna de voorstelling voorbij was. Wat me meer angst bezorgde waren de ruzies die mijn opa en oma laat op de avond hadden. Met gebalde vuisten lag ik in bed, totdat alles ophield en ik in slaap viel. De volgende morgen kreeg ik een banaan mee naar school.
Heel ver weg hoorde ik de voordeur dichtslaan. De lichten in de huiskamer gingen aan, mijn vrouw en dochter stonden opeens naast me. Langzaam kwam ik weer in het heden, op tv zag ik een vrouw die een literatuurprijs had gewonnen. Ze wilde niet zeggen wat ze met het geld ging doen. Langzaam stond ik op om naar mijn bed te gaan. ‘Waar gaan je naartoe,’ vroeg mijn vrouw. ‘Je moet de kerstversiering uit de kast halen.’