Ik zie het voor mij: Cécile Narinx,’s avonds op het terras op demonische wijze haar gal spuwend op de voorbijlopende slecht geklede onderklasse. Ze deelt de tafel met haar beste vriendin, die, zoals altijd wanneer ze met Cécile op stap gaat, vooraf urenlang voor de spiegel had gestaan. Ze spreken luid, met een prosecco in hun linkerhand en een Davidoff Magnum in hun rechter, over hetgeen waar zij denken het monopolie op te hebben: smaak.
De hoofdredactrice van de Elle was vrijdagavond te gast bij De Wereld Draait Door om iets te vertellen over haar nieuwste boek: ‘Smaak – ongevraagd stijladvies aan bekende mensen’. De titel dekt de lading: het kaf van het koren, de slobberbroek van de zijden pantalon, scheiden. Ordinair de outfits van onwetende, modieus heidense BN’ers afkraken, met als doel deze mensen hun eigen superieure smaakgevoel op te dringen.
Als er, refererend naar het eerste item van de aflevering, wat mij betreft één woord voorgoed afgeschaft mag worden is het ‘smaak’ wel. Alleen al om de ellenlange discussies over welk merk bier het lekkerst is te laten verdwijnen. Bij het woord smaak, of nog erger: goede smaak, denk ik aan hipsters die tijdens afterparty’s plots de housemuziek uitzetten, iets zeggen in de trant van ‘dit is pas écht muziek’, en vervolgens hun favoriete obscure Papoease singer-songwriter draaien.
Ik word er heel recalcitrant van. Het liefst vertel ik deze smaaknazi’s dat Wij Vieren Het Leven van Jannes mijn favoriete album is en dat ik gek ben op het dragen van sokken in sandalen. Ik doe het niet. Nee, want ook ik ben gebrainwasht met het idee dat er zoiets bestaat als een goede smaak. Ook ik gebruik de term guilty pleasure, terwijl ik niets liever doe dan het keihard meezingen van The Lady In Red. Ook ik vertel tijdens verjaardagen al mijn familieleden dat koffie met suiker niet te zuipen is, waarna ik ze trots meegeef dat – en hier voel ik mij het aller schuldigst over – ‘koffie gewoon zwart hoort te zijn.’
Het is een tragische vorm van ijdelheid. Laten zien dat je het zelf beter weet. Terwijl zij samen met Matthijs en Arno Kantelberg foto’s van slecht geklede BN’ers bekeek, moest ik even denken aan mijn opa. Hij droeg steevast een oude, pluizige, wollen jas. Toen ik hem als kind vroeg waarom hij nooit een andere, mooiere jas kocht gaf hij mij een aai over mijn bol: ‘Och jongen, deze zit zo fijn. Daar kan niets anders tegenop.’