Ik kom uit de tijd dat Chinezen nadoen een gezelschapsspel was. In de jaren 70, middenin het hart van de Haagse Schilderswijk, was het bij de niet-gelovige kant van mijn familie een vast onderdeel van de verjaardagen. Ik herinner mij de kratten bier in de keuken, mijn robuuste ooms die een schildersbedrijf hadden, mijn opa met zijn jonge jenever, mijn neefjes die zacht ‘kankerlijer’ tegen mij zeiden in het souterrain, mijn diepgelovige moeder die de sarcastische opmerkingen van mijn ooms en tantes moest ondergaan. ‘Hé Jopie, hebben ze bier in het Paradijs? Anders hoeft het van mij niet.’
Een vast onderdeel van deze avonden was Chinaglens en Het pootje, uitgevoerd door mijn oom Jan, die de meest flamboyante van de familie was. Hij was de eerste die in Nederland seksboekjes importeerde uit Duitsland. Als mijn vader mij meenam naar zijn huis, zei hij altijd dat als ik boekjes zag liggen, ik er beter niet in kon kijken. Het was de oom met verhalen over de belastingdeurwaarder, die hij afpoeierde door uit een grote zak met geld één briefje van vijf gulden te pakken en dit aan de man te overhandigen met de woorden: ‘En nou oprotten.’
Die tijd was het. Die fijne jaren zeventig, toen je nog een grap kon uithalen.
Oom Jan verkleedde zich in de gang met de kleren die hij aan de kapstok vond. Daarna kwam hij onder luid gejoel de huiskamer binnen en deed zijn act. Hij imiteerde de acteur die in het programma Poets (de voorloper van Bananasplit) een Chinees speelde die op een fiets door het land reed en mensen aansprak met de vraag waar de grens van China was. ‘Chinaglens?’
Het was hilarische televisie. Heel Nederland keek ernaar en lachte erom. Mijn oom liep met een sjaal om zijn hoofd door de huiskamer, licht gebogen om zich kleiner te maken, en vroeg aan zijn familie met een raar accent waar de grens van China was.
Na dit succesnummer kwam Het pootje. Oom Jan kwam met het hondje van mijn tante de huiskamer binnen en liep overdreven heupwiegend rond. Hij hield het uiteinde van de riem voor zijn borst, met zijn pols licht gebogen. Dat was lachen! Oom Jan was even een pootje, van de klets klets, wat werd ondersteund met het tikken van de hand op de pols. Het woord homo werd nooit gebruikt.
Was mijn familie racistisch? Waren het homohaters? Ik geloof van niet. Het was een gezin dat de oorlog van nabij had meegemaakt, mensen die vanuit de ravage van hun jeugd een leven gingen opbouwen in de jaren 50, de jaren van de verzuiling, van zekerheden. Een stabiele, stevig verankerde cultuur. In de jaren 70 werden ze geconfronteerd met nieuwe dingen. De gastarbeiders kwamen het land binnen, ze zagen voor het eerst een neger in de stad lopen, de seksuele revolutie maakte het mogelijk openlijk over seksuele voorkeuren te praten. In de huiskamer van mijn opa werden die veranderingen verwerkt in humor. Humor om dingen een plek te geven. Humor om te lachen. In Den Haag gold het motto: ‘Hoe meer we je in de zeik nemen, hoe aardiger we je vinden.’
Als je niet in de zeik werd genomen had je pas een probleem.
In de jaren 80 en 90 omarmden mijn ooms en tantes de veranderingen: hun kinderen gingen relaties aan met ‘gekleurde’ mensen, of ze onthulden dat ze homo waren. Het was allemaal geen probleem. Maar de grappen op de verjaardagen bleven. Mijn oom bleef de rare Chinees nadoen en het pootje spelen, net zolang tot hij niet meer kon, en verbitterd door de aanslagen van de belastingdienst en het faillissement van zijn seksimperium wat daarop volgde, eenzaam in een kliniek voor verslaafden stierf.
De tijden zijn veranderd. Voor je het weet ben je een racist, of discrimineer je. Als er in de supermarkt twee kassa’s zonder klanten zijn en achter de één zit een neger en achter de ander een blanke, ben je een racist als je niet voor de neger kiest. Maak een grap over een Chinees en je bent een racist.
Of neem het verhaal van de schrijver Said el Haji. Op Facebook liet hij in subtekst weten heel trots te zijn dat het programma Pauw & Witteman interesse had in een gesprek met hem. Een paar dagen later meldde hij dat het gesprek niet doorging omdat volgens de redactie ‘er al soortgelijke onderwerpen behandeld waren.’ Een logische verklaring. Ik verwacht ook niet dat er na mijn optreden bij Pauw & Witteman nog een tweede gast komt spreken over de Jehovah’s Getuigen.
Maar wij zien dat allemaal verkeerd volgens Said en zijn volgers. ‘Pauw & Witteman hanteren een Marokkanenquotum’, kopte het literair weblog Tzum. Opeens zijn het racisten bij Pauw & Witteman, hoe durven ze Said el Haji te weigeren!
‘Onthullend, Said, deze gang van zaken, en naar ik me kan voorstellen ook moeilijk te verteren. Er is veel over te zeggen, en dat moet ook gebeuren. Je hebt denk ik iets belangrijks en heel hardnekkigs bij de staart’ schreef iemand op zijn Facebookpagina. We hebben een ‘R’, we hebben een ‘E’, we hebben een ‘L’, we hebben een REL!
‘We leven in een cultuur op drift,’ schreef Ad Verbrugge in zijn filosofische essay Een tijd van onbehagen. De verzuiling is verdwenen, de jaren 50-cultuur is verdampt, ankers zijn weg, de immigranten en hun kinderen hebben nog geen culturele basis gevonden in het land, alles wankelt.
Soms verlang ik naar het huis van mijn opa. De kanten kleedjes, de Heineken bierviltjes, de geur van bitterballen, de rode konen van mijn moeder, en mijn vader die aan het eind van de avond het huiskamerraam opende en naar buiten riep: ‘Meneer de president, dames en heren. Familie Poorter, krijg de klere.’