De kunstenaar liep door de duinen, op zoek naar een plek om zijn ezel neer te zetten. Het was het begin van de middag. De lucht was helder en de zee lag er rustig bij. Hij had dikke kleren aangetrokken, vanwege het koude weer. Een lange beige jas, waarvan hij de kraag omhoog kon zetten. Een muts en handschoenen zonder vingertoppen, zodat zijn handen warm werden en hij toch nog zijn penseel kon vasthouden. Rustig lopend rookte hij een pijp.
In het duingras vond hij een plekje waar hij een mooi zicht had op de kleine baai. Daar zette hij zijn spullen neer en nam plaats op een krukje. Het licht was vandaag bijzonder mooi. Hij ging aan de slag met het mengen van de kleuren op zijn palet. Hij wilde het lichtblauw van de lucht en de slingertjes geelwit die aan de hemel stonden nauwkeurig vastleggen.
Na een uur of twee hard te hebben gewerkt, merkte hij dat er een licht briesje kwam opzetten. In eerste instantie liet hij zich niet van de wijs brengen. Het werd enkel wat moeilijker om zijn pijp brandend te houden. Na een tijdje verschenen er wolken aan de hemel. Het licht veranderde. De lucht was nu eerder donkerblauw en het landschap dat voor hem lag, was onherkenbaar anders. Dit wekte zijn chagrijn. Hij probeerde terug te denken aan hoe het een uur eerder uitzag. Hij kneep met zijn ogen en pijnigde zijn geheugen, maar de kleuren kwamen niet meer terug. Teleurgesteld besloot hij verder te werken: hij zou het doek gaan aanpassen.
Terwijl hij een tijd bezig was geweest met het aanpassen van het schilderij, zag hij tot zijn grote ergernis dat de lucht en het landschap wederom van kleur waren veranderd. De lucht was strak donkerblauw geworden, met dikke wolken en een paarse gloed die afgaf op de zee en het struikgewas in de duinen. Het was harder gaan waaien en in de lucht waren grote zwermen zwarte vogels te zien. Ze maakten een hels lawaai. Het had geen zin meer om zijn schilderij nogmaals aan te passen. De wereld was te zeer veranderd. Hij zou opnieuw beginnen. Met een woedende schreeuw gooide hij het doek weg richting het strand.
Het begon steeds harder te waaien en hij voelde ook een paar druppels. Als een bezetene begon hij opnieuw te schilderen. De streken van zijn penseel kletsten als zweepslagen tegen het doek. Hij vocht tegen het verdwijnende licht en de veranderende elementen. Hij probeerde door het donker heen te kijken: “Denk na. Hoe zag het eruit? Welke kleuren waren er?” Het was tevergeefs. Steeds weer werd het donkerder en dichter bewolkt. Het dreef hem tot waanzin. Plots landde een raaf op de rand van het schilderij. Hij leek iets te willen zeggen en deed zijn bek open. De kunstenaar wilde er echter niets van weten. Hij smeet een klodder verf tegen zijn snuit en sloeg hem daarna met de harde kant van zijn kwast op zijn kop. De raaf maakte zich uit de voeten.
Weer begon hij opnieuw. Het licht was bijna weg en hij had het tweede schilderij in de richting van het eerste gegooid.Het stormde. De kleuren die hij op zijn palet had gemengd waren nu pikdonker. Het leken verschillende tinten zwart, grijs en bruin. Het raasde in zijn hoofd en hij kon maar niet bedenken welke kleur de wind had en hoe hij die moest vastleggen. Hij zag niet meer wat hij schilderde. Hij pakte het derde doek en slingerde het weg. Zijn mond was verwrongen van boosheid, de pijp was hij allang verloren. Hij wilde voor de vierde keer opnieuw beginnen. Een leeg doek stond voor hem op de ezel die hij uit alle macht moest vasthouden om te voorkomen dat hij weg zou waaien.
Vanuit de verte kwam iemand op hem af. De kunstenaar hoorde hem vaag roepen. Het leek alsof de naderende persoon over de duinen zweefde. Zijn voeten raakten de grond niet. Het was een man met een donker pak en een donkere regenjas. Een zwarte hoed op zijn hoofd. Toen hij de kunstenaar bijna had bereikt – hij zweefde nog steeds – zei hij: “Meneer, gaat het een beetje?”
De kunstenaar keek naar beneden en antwoordde: “Nee. Ik wilde het licht vastleggen. Het verdomde licht. Maar het lukt niet. Het is er niet meer.”
De man zei: “Maar dat geeft toch niet? Morgen is er weer een kans.”
De kunstenaar keek verward. “Hoe weet ik zeker dat er een morgen komt? Er lijkt geen einde te komen aan deze dag.”
De man lachte bemoedigend en zei: “Rustig maar. Je moet het onzekere leren accepteren. Het enige dat je nu kunt doen, is je ogen sluiten en rustig gaan slapen.”
De man kwam dichtbij de kunstenaar staan en sloot zijn ogen met zijn handen. De kunstenaar viel in slaap en ineens was er geen donker meer. Geen kwast, geen wind en geen raaf. Alles was verdwenen.
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar Proza van Mark over.
Beeld: Shutterstock