In zijn boek The End of Faith (Van God los) laat auteur Sam Harris klip en klaar weten dat hij niets op heeft met de religies op onze planeet. Niet zonder humor en met een vleugje sarcasme maakt hij korte metten met de overtuigingen van religies door deze simpelweg te onderwerpen aan een analyse gebaseerd op menselijk verstand en wetenschappelijke inzichten. Maagdelijk moederschap is onmogelijk, de hemel bestaat niet, dus er naartoe reizen is hoe dan ook niet realiseerbaar. Toch beweren gelovigen dat Jezus uit een maagd geboren is en dat de profeet Mohammed de hemelen bezocht heeft en naar de aarde terugkeerde. Verbijsterd stelt Harris vast dat het geloof blijkbaar een rotsvast onderdeel van mensen is aan wier verstandelijke vermogens verder niets mankeert.
Harris pleit voor een nieuwe ethiek gebaseerd op de menselijke intuïtie die er zorg voor draagt dat de ander gelukkig is en hem troost als hij lijdt. Harris noemt dat liefde. En om liefde te begrijpen hebben we geen religie, geen God nodig. Harris schetst een utopische samenleving waarin onze ethiek gebaseerd is op onze intuïtie, ons verstand en onze wetenschappelijke kennis. Maar Harris is ook realist genoeg om te begrijpen dat een dergelijke samenleving nog ver weg is en dat religie voorlopig nog wel op het menselijke menu zal blijven staan. Vandaar dat hij de diverse religies van de wereld serieus neemt in zijn boek maar ze wel stevig van repliek dient, met name de islam: “Ik denk dat het wel duidelijk is dat de islam zichzelf opnieuw moet uitvinden, vreedzaam of op een andere manier (mijn vertaling, p. 131).”
Ik heb van het boek van Harris gesmuld. In zijn onverholen religiekritiek kan ik me goed vinden. Maar ook zijn kritiek op de drie monotheïstisch religies, Jodendom, christendom en islam, had mijn instemming. Toegegeven, hij is strenger voor de islam dan voor de twee andere religies, maar de islam moet de weg der verlichting nog gaan die de andere twee al bewandeld hebben. Ook valt zijn westers centristisch denken te bekritiseren. Zeggen dat liefde de essentie van het menselijk bestaan is, doet erg denken aan het christendom waar naastenliefde centraal staat. Maar zijn pogingen om religiekritiek een solide basis en vorm te geven en om daarnaast een voorstel te doen voor een nieuwe in wezen areligieuze ethiek zijn zeer lovenswaardig.
Mijn manier van denken lijkt veel op de zijne. Ook ik zie dat religies een -vooralsnog- onlosmakelijk onderdeel van de samenlevingen op de planeet zijn, en ook ik vind ze volstrekt onlogisch. Maar voor veel mensen is het geloof een steun en wie ben ik om ze die steun te ontzeggen? Mijn inzet is dan ook om religie in de samenleving een plek te geven die het geluk van mensen dient en hen troost in hun lijden. Tegelijkertijd wil ik religie weren uit de samenleving waar zij leidt tot geweld en bloedvergieten. Religie kan namelijk een grote vijand zijn voor het geluk van de mensen, volgens Harris zelfs de grootste vijand.
Zo bezie ik ook de islam en de moslims in Nederland. Ik heb weinig op met veel dogma’s van de islam. De van de islam afgeleide overtuigingen over de vrouw en haar tweederangs rol in de samenleving, de afkeer van de islam van homoseksualiteit, de neiging van moslims om hun religie de one and only te beschouwen en de daaruit voortvloeiende afwezigheid van respect voor joden en christenen, het zijn allemaal zaken waar ik het land aan heb. Tegelijkertijd zie ik dat moslims in de wereld en dus ook in Nederland er alles aan doen zich te ontwikkelen tot brave burgers. Hun ethiek roept hen immers op het goede te omhelzen en het kwade te mijden. Ook moslims zijn mensen die het geluk zoeken en de lijdenden willen troosten. Wellicht doen ze dat meer vanuit het principe van solidariteit dan vanuit liefde, maar het resultaat is hetzelfde.
Deze overwegingen had ik toen ik, het einde van het jaar nadert per slot van rekening, de kritieken beschouwde die telkens weer op mij afgevuurd worden: “Jan Jaap de Ruiter is een arabist, die de plank slaat, doch mist”; “Zelfde riedeltje steeds van deze islamvriend”; ‘Als we de realiteit onder ogen zien dan is het epistel van Jan Jaap niet meer dan academisch wishfull-thinking’. Kern van de vele kritieken is dat ik mijn ogen sluit voor de misstanden van de islam en zo volkomen aan haar vermeend gewelddadige essentie voorbij ga.
Mijn critici hebben het, hoe kan het ook anders, echter mis. Ik bezie de islam in het brede palet van de monotheïstisch godsdiensten op aarde en heb veel op met de beschouwingen van Harris zoals boven beschreven. Religies zijn een niet weg te denken realiteit en daarom kan er maar het beste naar gestreefd worden hen zodanig vorm te geven dat zij het leidende principe van liefde dan wel solidariteit dienen.
Is dit een ‘white man’s burden’? Nee, dit is wat mij betreft een‘all man’s burden’. Het is in elk geval ‘Jan Jaap de Ruiter’s burden’. Ik probeer in het debat de islam en dus de moslims in dit land die plaats te laten vinden waarin ze gedijen kunnen en het eigen en het algemeen welzijn dienen. Stap ik daarbij op tenen en krijg ik het lid op mijn neus? Zeker wel. Sterker nog, als ik stap op de tenen van de moslims enerzijds en op de tenen van degenen die moslims liever zien gaan dan komen anderzijds, dan weet ik dat ik goed zit.