Het bijlenen van geld door de staat is geen nieuw fenomeen. In 1900 had Nederland al een staatsschuld van 642 miljoen euro. Dit is in de jaren opgelopen tot het astronomische bedrag van 447 miljard euro en daar komt elke seconde ongeveer 480 euro bij. Historisch gezien zijn de grootste toenames in staatsschuld te vinden in periodes van oorlog. In de periode rondom WOI verdubbelde onze staatschuld en gedurende WOII werd deze zelfs verdrievoudigd. Na de oorlog steeg tot 1960 de staatschuld behoudend tot toenames van gemiddeld 3% per jaar. Vanaf 1960 gaat het los: tot 1985 groeit de staatsschuld gemiddeld met meer dan 12% per jaar.
Dit werd gerechtvaardigd door het idee dat je schuld mee mag groeien met je economie. Als je economie groeit, groeien ook je belastinginkomsten. Deze extra belastinginkomsten kunnen gebruikt worden voor de betaling van de rente op schulden. Hiermee neemt de totale overheidsschuld wel toe, maar blijft de proportie binnen het overheidsbudget dat uitgegeven wordt aan rentebetalingen gelijk.
In theorie is dit natuurlijk waar, maar er zijn assumpties waar geen rekening mee gehouden wordt. Ten eerste stimuleert dit procyclisch economisch beleid. Dit houdt in dat je extra bestedingen hebt wanneer het goed gaat, maar wanneer het economische slechter gaat, je minder mogelijkheden hebt voor besteding. Deze slechtere tijden gaan vaak gepaard met werkloosheid, wat extra druk legt op de begroting. Idealiter zou je anticyclisch beleid willen voeren: In goede tijden wat geld opsparen zodat in barre tijden een appeltje voor de dorst hebt. Helaas dachten ze daar in de jaren ’60-’85 anders over.
De tweede assumptie is groei. In tijden van economische crisis krimpt de economie en zou dus bij een gelijk rentetarief staatsschuld afgelost moeten worden. Helaas is dit geld er in economisch slechte tijden niet. Waardoor je staatsschuld nog sneller oploopt.
Vanaf 1990 tot 2007 nam de overheidsschuld gemiddeld met iets minder dan 2% toe. Gerrit Zalm, de minister van Financiën in de twee kabinetten Kok (1994-2002), introduceerde de Zalmnorm. De economische groei werd geraamd op 2,25 procent en de schuld mocht daarmee groeien. Tegenvallers werden bij-gefinancierd en meevallers werden gebruikt om de staatsschuld af te lossen. Dit geeft een stabieler beleid en ook de enige politiek haalbare vorm van anticyclisch beleid.
Maar de 2,25 procent van Zalm, de EMU norm van 2,5 procent of de 3 procentnorm waarover nu binnen Europa wordt gesteggeld, is een slechte raadgever. Dit percentage moet vastgesteld worden op basis van de economische groei. Aangezien deze nu nihil is zou een percentage van 0% verstandiger zijn.
Omdat de regering sinds 2008 ondanks de economische crisis een begrotingstekort van 3% aanhoudt is in 2009 al de Maastrichtnorm (max. schuld van 60% van bruto binnenlands product) overschreden. Zo nam in 2008 de schuld in één jaar met 33,77% toe (87 miljard euro). Ook in de periode van 2009-2013 lag het gemiddelde begrotingstekort op 5,3%. Dit heeft in combinatie met een stagnerende economie geleid tot een schuld van 71 procent van het bruto binnenlands product, wat €54.000 per werkende Nederlander is.
In het bovenstaande grafiekje zie je dat een steeds groter gedeelte van de begroting moet worden besteed aan rentekosten. Bij een grijze lijn boven de 0 is de toename in schuld kleiner dan de groei van de economie. Onder de 0 loopt de staatsschuld op. De economische groei neemt af, maar de schulden nemen toe met als resultaat een grote toename van de schuld in verhouding met het bruto binnenlands product.
Hieruit kun je twee zaken concluderen: In het verleden zijn er onnodig schulden aangegaan ten koste van toekomstige generaties, maar ook nu wordt er nog teveel uitgegeven door de overheid. We leven boven onze stand. We moeten streven naar géén begrotingstekort om zo volgende generaties niet nog meer te laten lijden onder huidige uitgaven. Hiermee zal over tijd bij groei van de economie het proportie van de begroting die we spenderen aan rentebetalingen afnemen. Aangezien kredietbeoordelaars Nederland al af beginnen te waarderen is er ook enige haast geboden. Lagere kredietbeoordelingen betekenen hogere rentebetalingen. Dan wordt de staatsschuld al helemaal onbetaalbaar. We staan dan nog niet tot onze nek in de stront zoals sommige andere landen, maar tot je knieën is ook niet fijn.
Stijn Litjes (1988) is afgestudeerd bedrijfskundige en financieel econoom. Hij schrijft over (inter)nationaal monetair en financieel beleid en haar effect op de economie.