Alle EU-landen zouden een minimuminkomen moeten invoeren, in navolging van Duitsland. De hoogte mag per land verschillen afhankelijk van de koopkracht. Op die manier helpen we armoede onder werkende Europeanen uitbannen. Er zijn binnen de Europese Unie nog steeds zeven landen die geen minimumloon kennen, waaronder economische grootmachten zoals Duitsland en Italië. Gevolg is dat miljoenen werkende Europeanen maar moeilijk het hoofd boven water kunnen houden. Dat is onbegrijpelijk en bovenal onaanvaardbaar.
In Duitsland ligt het loon in sommige sectoren op slechts 3 tot 4 euro per uur, waarvan men amper kan leven in ons buurland. Daarom is Duitsland nu nog aantrekkelijker voor sommige buitenlandse investeerders dan bijvoorbeeld Frankrijk.
Duitsland kent echter wel een minimuminkomen. In 2005 zijn, na aanbevelingen van de Commissie-Hartz, grote hervormingen doorgevoerd voor de Duitse arbeidsmarkt. De voorstellen van deze commissie – Hartz IV genoemd – zorgden voor een gelijkschakeling van de werkloosheids- en bijstandsuitkering. De werkloosheidsuitkering werd daarbij versoberd om mensen zonder werk te stimuleren om een baan te vinden. Veel vrouwen, gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden werken in zogenaamde mini-jobs, die nauwelijks socialezekerheidsrechten opleveren.
Gevolg is dat honderdduizenden werknemers met een fulltime baan alsnog aan moeten kloppen bij de sociale dienst. De lage lonen worden tot het bijstandsniveau – dus het minimuminkomen – aangevuld met overheidsgeld. En dat gegeven leidt tot oneerlijke concurrentie waarvan vooral ondernemers die in grensgebieden werken veel last van hebben. Gelukkig is in de onderhandelingen bij de totstandkoming van een nieuwe Duitse regering een akkoord bereikt over de invoering van een wettelijk minimumloon. Dat is vastgesteld op 8,50 euro met ingang van 1 januari 2015.
Een goede zaak. Toch is er nog een lange weg te gaan aangezien Italië, Oostenrijk, Denemarken, Zweden, Finland en Cyprus nog geen wettelijk minimumloon kennen. Ook daar kunnen mensen amper rondkomen van een hongerloontje.
De Franse president François Hollande pleitte onlangs voor een Europees minimumloon met hetzelfde bedrag in alle EU-landen. Ik denk dat het idee van Hollande nu niet uitvoerbaar is, door de grote economische verschillen tussen de lidstaten. De verschillen zijn door de crisis alleen maar toegenomen. Nederland en Frankrijk bijvoorbeeld hanteren een uurloon van ruim negen euro, terwijl werknemers in Roemenië genoegen moeten nemen met nog geen euro per uur.
Wat wel kan en ook moet, is een Europees minimumloon waarbij elke lidstaat een eigen hoogte van het wettelijk minimumloon vaststelt met inachtneming van de economische omstandigheden.
Dat is belangrijk voor het recht op financiële stabiliteit (inkomenszekerheid) voor alle werknemers, maar ook in lijn met Europese wetgeving als de detacherings- en dienstenrichtlijn. Deze wetgeving bepaalt dat de werknemer die in een ander EU-land is gedetacheerd minimaal het wettelijk loon van het gastland moet ontvangen.
“Sociale dumping” en oneerlijke concurrentie worden zo voorkomen. Een werknemer uit een andere lidstaat komt bovendien slechts onder zeer specifieke omstandigheden in aanmerking voor sociale voorzieningen zoals bijstand.
Kortom, het is tijd voor de invoering van een Europees minimumloon waarvan de hoogte per lidstaat wordt bepaald. Dat is goed voor de werknemer en versterkt ook de concurrentiepositie op de interne markt.
Ria Oomen-Ruijten is Europarlementariër voor het CDA en onder meer lid van de Commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid