Ik zou elke dag wel een pleidooi willen houden voor het lezen van goede boeken, zeg literatuur met de grote ‘L’, maar in een wereld waar steeds meer mensen dankzij beschikbare data beoordeeld worden over wat ze dagelijks onderaan de streep opleveren, kan ik niet hele volksstammen het recht ontzeggen te reageren met het excuus dat ze er, vanwege niet onmiddellijk aantoonbare opbrengst, voor kiezen om te gaan sporten, mediteren of mindfullnessen. Dingen waar men zich direct ‘beter door voelt’, waardoor de spreekwoordelijke ‘batterij’ wordt opgeladen en men zich weer vol energie in het economische strijdgewoel kan storten. Natuurlijk doen de marketingmachines van grote uitgeverijen hun uiterste best literatuur op sporten, mediteren en mindfullnessen te laten lijken: iets waar je ook meteen energie van krijgt. Het leidt tot allerhande bestsellerlijstjes van makkelijk consumeerbaar leesvoer, niet zelden zelfhulpboeken.
Het boek, of liever boekje, dat ik hier bespreek zal met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet op die bestsellerlijstjes terecht komen, bevat geen aanwijzingen voor een beter leven (eerder het omgekeerde) en je slaat het na drie kwartier alweer dicht; het moment waarop in een bestseller de hoofdpersonages zopas in de grondverf zijn gezet. De novelle ‘Fresh up’ van Chrétien Breukers (1965) is een piepklein egodocument, waarin de ik-persoon, Chrétien Breukers dus, inzoomt op zijn op een puinhoop lijkende leven. Hij is een gescheiden vader, woont alleen in een weinig florissant huurappartement, krabbelt manmoedig verder aan een ontluikend, maar nog niet met prijzen overladen oeuvre en in die weinig benijdenswaardige toestand, die bijna automatisch nederig stemt, probeert hij zich ergens aan vast te houden, net zoals zijn vader (‘Aan je moeder heb ik me vastgehouden. Je moet iemand hebben in het leven.’) Chrétien probeert zich in zijn deplorabele situatie vast te houden aan een dode, zijn opa, die hij gedetailleerd en liefdevol beschrijft.
“Mijn opa rook heel lekker, naar pijptabak, vermengd met een lichaamsgeur die door het dagelijkse douchen van tegenwoordig is uitgestorven, een geur die was opgebouwd uit talgachtige mengsels en zweet, niet altijd op tijd geluchte of gestoomde kleding en een aftershave die eerder goedkoop dan effectief was, Fresh Up of Old Spice. Een opalucht waarin zelfs de koffie die hij ’s ochtends zette, en die hij op een waakvlam liet indikken, een rol speelde.”
In dit citaat zit, behalve de titel van de novelle, ook de kracht van deze vertelling, die ik met enige overdrijving wel ‘magie’ durf te noemen: de aandachtige blik en de ogenschijnlijk grenzeloze intensiteit waarmee de auteur verwaaide details uit zijn eigen (verre van bijzondere) leven naar boven vist en, eenmaal aan de haak, in geuren en kleuren aan de lezer toont. Misschien vraagt u zich af hoe de auteur dat doet: zich vastklampen aan een dode. Welnu, op de eerste pagina wordt de ik-persoon wakker in zijn vrijgezellenflat en, ziedaar, als door een regelrecht wonder meldt opa zich.
‘Ik knipperde een paar keer met mijn ogen en keek opzij. Daar, op de rand van het bed, zat iemand. Mijn opa van vaderszijde droeg zijn hoornen leesbril, die als altijd scheef op zijn neus stond. In zijn linkeroor zat het oortje van zijn gehoorapparaat. Zijn grijze haren waren achterover gekamd, als de manen van een leeuw op leeftijd. Bij leven droeg hij het korter.’
Je zou zeggen dat opa op een gegeven moment afdoende geschetst is en dat het de hoogste tijd wordt voor wat vaart, ontwikkelingen, incidenten. Maar dan ga je voorbij aan de dramatiek van het begrip ‘vasthouden’, die inhoudt dat Breukers wegens gebrek aan andere vastigheden zijn opa terug blijft roepen, zoveel als maar kan.
‘Ik bekeek de haartjes die op zijn oorschelp groeiden. De paar haartjes in zijn hals, niet goed weggeschoren; de kleine korreltjes in zijn oorschelp, die hij een paar keer per dag weghaalde met een punt van zijn zakdoek, maar die steeds terugkwamen omdat het oortje van het gehoorapparaat ze loswoelde.’
Omdat Breukers met zijn vader naar eigen zeggen slechts twee keer een echt gesprek heeft gehad (dat beide keren, bovendien, slecht beviel), gaat hij als kwetsbare man van vijftig, vanwege schaarse alternatieven, met zijn teruggeroepen opa in conclaaf. Over leven, liefde, heden, verleden. In verband met een schrijfopdracht in de toneelwereld verschijnt er een actrice, ene Laura, in Breukers’ leven, op wie hij hopeloos verliefd wordt. ‘Je moet ferm zijn,’ adviseert opa. ‘In wat je schrijft en in hoe je leeft.’ Maar Breukers is een held op sokken, een geboren twijfelaar. Zo iemand waarvoor anno 2016 regimenten coaches klaar staan om hem te leren ‘kansen te pakken’ en ‘zichzelf op de kaart te zetten’, iets waar hijzelf te verward en te ongeorganiseerd voor is. Vindt trouwens ook de dode… ‘Maak keuzes,’ zegt opa. ‘Ik las je boeken en merk dat je de neiging hebt een verhaal op te bouwen , waarna je het weer afbreekt, of laat verbrokkelen. Opa houdt daar niet van.’
Wellicht is ‘Fresh Up’ in laatste instantie een ontroerend portret van schaarste. Schaarste aan liefde. Schaarste aan geld. Schaarste aan erkenning. Schaarste aan durf, of vermogen, om een verhaal strak naar het einde te jagen. Maar uit al die schaarste komt vreemd genoeg een bloeiende novelle tevoorschijn, waarin Breukers datgene viert wat niet, of nog niet, door zijn handen is geglipt: herinneringen uit zijn jeugd, al zijn het er slechts een handjevol en tonen ze niets wat bijzonder is.
Toen ik ‘Fresh Up’ dichtklapte, bleek ik rijp voor de vrome gedachte dat iemand zo rijk is als de liefde waarmee hij zijn persoonlijke schatten, hoe karig ook in aantal, omringt. Als dat waar zou zijn, is de schrijvende eenmanszaak Chrétien Breukers in zijn schrale huurappartement een miljardair om jaloers op te zijn.
‘Fresh up’, Chrétien Breukers, Uitgeverij Marmer, 9,95 euro.