Over drie weken, op 19 maart, zijn er gemeenteraadsverkiezingen. Het worden historische verkiezingen: naar verwachting blijft de opkomst voor het eerst in de geschiedenis over het hele land gemeten onder de vijftig procent. Voor het eerst zijn de thuisblijvers in de meerderheid.
Wat mij betreft hebben ze groot gelijk. Verkiezingen zijn, zeker in het geval van de gemeenteraad, een poppenkast die de democratie meer kwaad dan goed doen. Verkiezingen leiden er, in de huidige maatschappelijke context, toe dat nergens meer een inhoudelijk publiek debat wordt gevoerd. Politici zijn niet bezig met het samen vinden van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, maar uitsluitend met het scoren van punten voor de volgende verkiezingen, die elk moment weer voor de deur kunnen staan. Lees hierover vooral het uitstekende stuk dat David van Reybrouck afgelopen najaar in De Correspondent schreef, onder de veelzeggende titel Hoe verkiezingen verziekingen werden.
Verkiezingen zouden beter kunnen worden afgeschaft. Maar als ik dat zeg, dan kijken mensen mij wat vreemd aan. Op zijn minst.
De denkfout die veel mensen maken, is dat ze democratie gelijk stellen aan verkiezingen. Vandaar ook elke keer de oproep om toch vooral je stem niet verloren te laten gaan. Je voorouders hebben gevochten voor dit democratisch recht! Het is onzin, maar wel onzin waar alle politieke partijen het over eens zijn. En dat is geen wonder, want zij zijn het die (als enige) werkelijk baat hebben bij verkiezingen. Zij zijn het die weer voor vier jaar verzekerd zijn van macht, invloed en geld.
Goedbeschouwd zijn de politieke partijen niets anders dan middle men, poortwachters, van dezelfde soort als platenmaatschappijen en uitgevers. Zij bepalen naar welke lobbyisten ze luisteren. Zij bepalen welke ideeën het tot wetsontwerp schoppen. Zij benoemen burgemeesters, ambassadeurs en commissarissen van de koning. Plus officieus nog een hele verzameling van topambtenaren en universiteits-, hogeschool- en andere bestuurders die allemaal over een partijlidmaatschap beschikken, ook al staat dat nergens in de functie-eisen. Zij stellen bovendien de begroting vast en delen miljarden uit aan allerlei clubs die anders niet zouden kunnen bestaan, van schouwburgen tot scholen en van reïntegratiebedrijven tot, eh, het rijtuigmuseum.
En u, de kiezer, kunt daar vier jaar lang helemaal niets aan doen.
Sterker nog, naarmate de politieke partijen minder ideologisch worden, en in de woorden van socioloog Willem Schinkel, “allemaal een beetje D66 worden”, begint zich steeds vaker een cynisch toneelstukje af te spelen. Politici doen in hun verkiezingscampagne beloftes die een beetje raar of ronduit onmogelijk te realiseren zijn, behalve dan misschien in het theoretische geval dat de betreffende partij een absolute meerderheid zou halen (“iedere werkende Nederlander € 1000,- erbij”; “Nederland uit de Europese Unie”; “werkloosheid onder de vijf procent”). Uitspraken die, blijkens marktonderzoek, goed vallen onder de doelgroep. Na de verkiezingen kunnen al die beloftes overboord, want er moeten compromissen worden gesloten. Mocht je buiten de boot van de coalitie vallen, dan kun je ook nog scoren, namelijk door te zeggen dat je van jouw belofte een ‘breekpunt’ hebt gemaakt.
In een meerpartijenland zonder kiesdrempel, zoals Nederland, kun je een politicus of politieke partij nooit beoordelen op zijn daden, alleen maar op zijn woorden.
Er kleven dus best bezwaren aan verkiezingen zoals we die in Nederland kennen. Van tijd tot tijd (onlangs weer vanuit de hoek van het CDA) komen er voorstellen om het systeem een beetje aan te passen. Een districtenstelsel, een gekozen burgemeester, een rechtstreeks gekozen premier, afschaffen van de Eerste Kamer, dat soort dingen. Het zijn kleine ingrepen, vergelijkbaar met het aantrekkelijker maken van de tien kilometer schaatsen door vier in plaats van twee deelnemers tegelijk te laten starten. Het schiet niet op. En bovendien: zelfs over deze kleine aanpassing worden onze politici het niet eens.
En het kan wel degelijk anders. De eerder genoemde David van Reybrouck presenteerde in het artikel Het kan: een totaal andere inrichting van onze democratie een (inderdaad) totaal andere inrichting van onze democratie. Dat ziet er eerlijk gezegd niet uit alsof het binnenkort bij een meerderheid in het parlement de handen op elkaar zal krijgen. Grote systeemveranderingen zijn eng en daardoor lastig; liever heb je iets waarmee je op kleine schaal kunt experimenteren voordat je het algemeen invoert. Maar ook dat is beschikbaar. Voor het radioprogramma Schepen aan de Horizonsprak ik met Marc Pauly, die op diverse plaatsen in de wereld “deliberatieve peilingen” heeft uitgevoerd.
Een deliberatieve peiling werkt ongeveer als volgt. Je neemt een redelijk afgebakend onderwerp. Bijvoorbeeld het horecabeleid in de binnenstad. Je vraagt alle betrokken partijen om de belangrijkste issues te benoemen en hun standpunten en argumentatie daarbij. Dus de ondernemers, de politie, de binnenstadbewoners, het uitgaanspubliek enzovoort vertellen op welke punten ze beleid willen hebben en hoe dat beleid er uit moet zien: sluitingstijden, terrassen, openbaar vervoer, toezicht, fietsenstallingen, noem maar op. Vervolgens neem je een representatieve steekproef uit de bewoners van (in dit geval) je gemeente en die zet je een dag bij elkaar met al die verzamelde informatie onder handbereik en eventueel nog wat vertegenwoordigers van die verschillende groepen om de informatie toe te lichten. Aan de steekproef-burgers de taak om in een dag met een advies aan het gemeentebestuur te komen.
Het mooie van dit proces, zegt Marc Pauly, is dat de deelnemers werkelijk inzicht proberen te krijgen in de problematiek en de verschillende standpunten en drijfveren. Omdat het geen carrièrepolitici zijn, hebben ze er geen belang bij om mediapunten te scoren of voor-wat-hoort-wat-deals te sluiten. Ze proberen gewoon om een zo goed mogelijk advies neer te leggen.
Ik denk dat deliberatieve peilingen de gemeenteraad overbodig kunnen maken. De gemeente is in Nederland vooral een uitvoerend orgaan: de gemeente voert wetten uit en krijgt daar geld voor van het Rijk. Dat moet rechtmatig, effectief en efficiënt gebeuren, maar de gemeenteraad is bepaald niet het meest geschikte orgaan om daarop toe te zien. De gemeenteraad wordt bevolkt door slechtbetaalde parttimers, die niet geselecteerd worden op hun kennis van accountancy. Dit probleem wordt de komende tijd flink groter, omdat de gemeentelijke budgetten nog fors gaan stijgen door de decentralisatie van rijkstaken. (Ironie: de gemeenten krijgen die taken omdat ze ‘dicht bij de burger staan’, maar om ze te kunnen uitvoeren moeten ze wel fuseren naar liefst meer dan 100.000 inwoners.) Kortom: het is wijs om deze toezichthoudende taak weg te halen bij de gemeenteraad en neer te leggen bij de provincie, een gemeentelijke of provinciale rekenkamer, de accountant of een combinatie hiervan.
De andere functie van de gemeenteraad is het maken van beleid, het geven van opdrachten aan de uitvoerende macht (het ambtelijk apparaat, met aan het hoofd burgemeester en wethouders). Dat klinkt spannender dan het is. Zoals gezegd is de gemeentelijke beleidsruimte beperkt en bovendien hebben gemeenten weinig vrij besteedbare inkomsten, zeker nu de uitgifte van bouwgrond als inkomstenbron is opgedroogd. En op ideologisch beladen onderwerpen als inkomensverdeling, onderwijs en migratie hebben gemeentes al helemaal weinig te vertellen. Kortom, je kunt aan een Nederlandse gemeente niet zien welke politieke partij daar de afgelopen jaren aan de macht is geweest. Het echte beleid wordt in Den Haag gemaakt, en in Brussel.
Het soort onderwerpen waar de gemeenteraad zich wél mee mag bemoeien, lenen zich prima voor deliberatieve peilingen. En kunnen we op die manier dus aan de burgers zelf overlaten, zonder dat de politieke middle men zich er tussen wurmen. Geen gemeenteraad meer nodig, en dus ook geen gemeenteraadsverkiezingen. De burger beslist zelf door middel van een deliberatieve peiling, die dan dus ook geen peiling meer is, maar een besluit.
Zijn we er dan? Nog niet helemaal. Nog drie kleine dingetjes. In de eerste plaats hebben we een procedure nodig waarmee burgers een deliberatieve peiling over een bepaald onderwerp kunnen afdwingen. Het stadsbestuur kan onderwerpen op de agenda zetten, maar de burgers moeten ook zelf het initiatief kunnen nemen. In de tweede plaats moeten we verzinnen hoe de burgemeester en de wethouders benoemd worden, nu we geen gemeenteraad meer hebben om dat te doen. Verkiezingen zijn een mogelijkheid, maar omdat het veel meer bestuurlijke dan politieke functies zijn is het misschien logischer om ze te laten benoemen, al zou ik niet zo snel weten door wie dan. En in de derde plaats moeten we ook weer van zo’n bestuurder af kunnen als zij er een puinhoop van maakt. Een moderne variant op het schervengericht lijkt me een prima oplossing.
Maar goed. Geen enkele politieke partij gaat zich natuurlijk sterk maken voor zo’n plan waarin ze zelf, op gemeentelijk niveau althans, niet meer voorkomen. En daarom moeten jullie op 19 maart thuisblijven. Bij een opkomst duidelijk onder de vijftig procent is er een kans dat er de komende vier jaar heel voorzichtig links en rechts geëxperimenteerd gaat worden met democratische innovaties zoals deliberatieve peilingen. En dat is hard nodig.
Dit artikel verscheen eerder op socialenterprisebootcamp.com