Er begint een serieus filosofisch debat te ontstaan op TPO, na de publicatie van Emanuel Rutten’s semantisch argument. Ik heb hier op gereageerd en vervolgens heeft Rutten daar weer op gereageerd. Rutten haalt in zijn reactie aan aantal punten naar boven die de moeite waard zijn om verder te bespreken. En natuurlijk, als filosoof is het lastig voor mij om toe te geven dat mijn kritiek onjuist is, al had die kritiek scherper geformuleerd kunnen worden.
Rutten past de volgorde van de argumenten iets aan in zijn reactie. Ik zal zijn volgorde ook hier gebruiken, zodat de besprekingen van de argumenten makkelijker naast elkaar te houden zijn.
Voordat ik begin, mijn excuses dat ik niet eerst uitleg wat een verwijzingsverzamling is, maar direct in ga op Rutten’s reactie. Mocht er nog iemand geïnteresseerd zijn in de discussie die gaande is, zie het originele artikel van Rutten . Dan maar direct naar het tegenvoorbeeld wat ik gaf voor de claim dat als twee termen dezelfde verwijzingsverzamling hebben, ze dezelfde betekenis hebben.
Mijn voorbeeld was dat ‘Mark Twain’ en ‘Samuel Clemens’ dezelfde verwijzingsverzameling hebben (de beroemde auteur), maar een verschillende betekenis hebben. Volgens Rutten hebben deze echter wel degelijk een verschillende verwijzingsverzameling, omdat ze bestaan uit elk twee delen (‘Mark’ en ‘Twain’, ‘Samuel’ en ‘Clemens’). Eerlijk gezegd snap ik niet volledig hoe deze twee termen gelden als losse namen die verwijzen, omdat het geheel een enkele naam is die verwijst naar een persoon. Ik heb dus wat moeite met begrijpen wat een simpele term precies is, en hoe we bepalen wat de simpele termen zijn van een uitdrukking. Vervolgens is het ook ietwat onduidelijk hoe een simpele term verwijst.
Ik snap dat een singuliere term (een naam) verwijst naar een individu, eigenschap, etc. Ik snap ook dat een complexe term, door de samenstelling van singuliere termen, verwijst. Maar hoe het kan dat simpele termen, als onderdelen van singuliere termen verwijzen (verwijst ‘Mark’ naar alle personen die Mark heten, of ook naar alle Duitse marken?), en hoe dat samenhangt met de verwijzing van de singuliere term is voor mij een raadsel.
Mijn gebrek aan begrip is echter zeker geen definitieve reden om te twijfelen aan Rutten’s argument. Het zou mij helpen om zijn argument beter te snappen, maar ik denk dat we voor nu kunnen aannemen dat simpele termen werken zoals Rutten zegt. We kunnen dan namelijk alsnog tegenvoorbeelden opwerpen. Voor simpele termen die verwijzen naar personen, neem bijvoorbeeld ‘Cicero’ en ‘Tulius’. Beide verwijzen naar de beroemde orator en politicus ten tijde van de Romeinse republiek, met de eerste de nu bekende naam en de tweede de naam die vooral in de middeleeuwen gebruikt werd. Ik denk dat dit beide simpele termen zijn zoals Rutten ze beschrijft, en dus hebben ze dezelfde verwijzingsverzameling. Echter, ook hier is de betekenis verschillend.
Rutten geeft ook aan dat zelfs met zo’n tegenvoorbeeld zijn premisse nog steeds sterk genoeg is, mits het voor algemene termen geldt. Ik ga er even vanuit dat algemene termen hier termen zijn die naar eigenschappen verwijzen; dat is ten slotte waar zijn argument over gaat. Ook hier kunnen we een soortgelijk tegenvoorbeeld geven. Het enige wat we nodig hebben is een eigenschap waarvoor twee namen gebruikt zijn.
Neem iets met een bijnaam; ‘rijksdaalder zijn’ is een eigenschap. Volgens Wikipedia waren twee bijnamen hiervoor ‘Riks’ en ‘Knaak’. Beide zijn, voorzover ik kan zien, simpele termen voor Rutten. Er zijn in ieder geval geen delen in de termen die op zichzelf zinvol zijn. ‘Riks zijn’ en ‘Knaak zijn’ hebben dus dezelfde verwijzingsverzameling, maar toch een andere betekenis. Zoals gezegd, dit voorbeeld kan vervangen worden door een willekeurig ander voorbeeld van een eigenschap met twee namen, zolang de namen simpele termen zijn (en ik zie niet in waarom een eigenschap in principe niet benoemd kan worden door twee verschillende simpele termen).
Mijn tweede tegenvoorbeeld, tegen de claim dat termen met dezelfde betekenis ook dezelfde verwijzingsverzameling hebben, had te maken met Barack Obama. Volgens mij hebben ‘Barack Obama’ en ‘de persoon die Barack Obama heet’ dezelfde betekenis, maar een verschillende betekenisverwijzing. Rutten betwist dit tegenvoorbeeld door te beweren dat ‘Barack Obama’ niet als deel van zijn betekenis heeft dat het verwijst naar een persoon. Het had volgens hem namelijk net zo goed een naam kunnen zijn voor een huisdier of auto.
Natuurlijk hadden we ‘Barack Obama’ ook kunnen gebruiken als naam voor een huisdier of auto. Waar het om gaat, is dat dit niet het geval is. De betekenis van een woord wordt, in ieder geval voor een deel, bepaald door hoe dat woord gebruikt wordt. Zeker voor de Fregeaanse theorie die Rutten aan houdt, waarop de betekenis van een woord bepaald waar het woord naar verwijst, doet het er vrij weinig toe dat we dat woord ook anders hadden kunnen gebruiken.
Dus, hoe gebruiken we ‘Barack Obama’ op het moment? Nou, als naam voor de president van de VS. De naam verwijst dus naar een persoon. Hoe kan dat via de betekenis? De betekenis van de naam moet op de een of andere manier garanderen dat de naam naar de juiste persoon verwijst. Als er niets in de betekenis zit wat garandeert dat ‘Barack Obama’ naar een persoon verwijst, dan is het voor mij onduidelijk hoe de betekenis de verwijzing van het woord kan vastleggen.
Een andere manier om te zien dat het onbelangrijk is dat we een woord ook anders hadden kunnen gebruiken, is door Rutten’s argument algemener in te zetten. Stel dat een deel van de betekenis van ‘diamant’ is dat het gaat om een soort edelsteen. Het lijkt mij, in ieder geval, dat je niet begrijpt wat ‘diamant’ betekent als je niet weet dat het een soort edelsteen is. Als je denkt dat een diamant een soort vijver is, dan is er toch echt iets mis met je begrip van het woord.
Maar, volgens Rutten’s redenering kan het helemaal geen deel zijn van de betekenis van ‘diamant’ dat het een soort edelsteen is, omdat we ‘diamant’ net zo goed hadden kunnen gebruiken als naam voor een soort vijver. Net zo voor al het andere waarvan je dacht dat het tot de betekenis van ‘diamant’ hoorde. Nee, we hadden ‘diamant’ ook anders kunnen gebruiken, dus helaas horen al die dingen niet tot de betekenis van ‘diamant’. Dat lijkt mij een conclusie die echt te ver gaat, dus we hebben nog een reden om te denken dat het voor de betekenis van een woord niet uitmaakt hoe het anders gebruikt had kunnen worden. Door naar de volgende premisse dus.
Rutten wijst geheel terecht op het feit dat ik niets concreets in breng tegen zijn eerste premisse. Wat hij, helaas, niet doet, is in debat gaan met de filosofen waar ik naar verwees. Ja, zijn positie was heel lang de hoofdstroom, maar tegenwoordig is dat minder vanzelfsprekend. Dit blijkt ook uit het artikel waar ik naar verwees, wat onder sectie 1.6 vier argumenten tegen Rutten’s positie benoemt, en verder in sectie 4 uitgebreid aangeeft wat de redenen zijn om te denken dat in normaal taalgebruik ‘is’ en ‘bestaan’ verschillend zijn.
Om een vrij standaard voorbeeld te geven, de ‘is’ zoals Rutten hem gebruikt, is logisch gelijk aan hoe wij ‘sommige’ gebruiken. Dus, als sommige mensen blank zijn, dan zijn er dus mensen die blank zijn. Dat betekent dat ‘is’ gebruikt wordt in de volgende zin: ‘sommige detectives in Tv-series zijn slimmer dan Sherlock Holmes’. Maar hiermee zeggen we niet direct dat er daadwerkelijk een persoon, of iets dergelijks, bestaat, die een detective in een Tv-serie is. Detectives in Tv-series zijn ten slotte onderdeel van ficties, en dus bestaan ze niet.
Misschien een nog duidelijker voorbeeld: ‘sommige eenhoorns hebben een witte hoorn’. Lijkt mij volledig waar, maar toch willen we hiermee niet zeggen dat er eenhoorns bestaan die een witte hoorn hebben. Rutten heeft dus gelijk toen hij zei dat ik geen argumenten of tegenvoorbeelden had gegeven, maar hopelijk dat dit een stap in de goede richting zet. De voornaamste reden waarom ik dat in eerste instantie niet deed, is dat ik zelf niet zeker weet of ‘is’ en ‘bestaan’ verschillend zijn. Dat doet er echter niet toe, omdat Rutten de claim dat ze hetzelfde zijn nodig heeft in zijn argument. Het is dus aan hem de claim te verdedigen, en om het bredere debat aan te gaan met de filosofen die het hier mee oneens zijn. Ik meende genoeg gedaan te hebben door hem te verwijzen naar het bredere debat.
Ten slotte bespreekt Rutten mijn kritiek dat de mensen die hij aanvalt ook kunnen zeggen dat waar zij het over hebben, geen eigenschappen zijn zoals hij ze definieert. Als antwoord hierop geeft Rutten aan dat dit betekent dat bijvoorbeeld de materialisten dan moeten beweren dat alles noodzakelijk materieel is, en dat dit veel verder gaat dan wat ze nu beweren. Vervolgens zegt Rutten dat die stelling, dat noodzakelijk alles materieel is, onverdedigbaar is. Ik mis het argument hiervoor, maar ik zal vast iets over het hoofd zien.
Los hiervan is het nu aan mij om toe te geven dat ik de dialectiek niet geheel scherp had. Wat mij verwarde, was de conclusie die Rutten trekt uit ‘er zijn geen universele eigenschappen’, m.a.w. er zijn geen eigenschappen die noodzakelijk aan alles toekomen. Dat betekent dus, dat er alleen eigenschappen zijn waarvan het mogelijk is dat er iets is dat die eigenschap niet heeft. Maar, Rutten trekt hier uit de conclusie dat er daadwerkelijk iets is dat die eigenschap niet heeft.
Dat is, ten slotte, de conclusie die nodig is om tegen het materialisme te argumenteren zoals Rutten het in zijn reactie neer zet. Zijn argument gaat, voor mij in eerste instantie ongemerkt, als volgt. Rutten-eigenschappen die noodzakelijk aan alles toekomen zijn gelijk aan ‘bestaan’. Maar, ‘bestaan’ is geen R-eigenschap, dus alles wat daar aan gelijk is is ook geen R-eigenschap. En hier komt wat ik miste: als we ‘materieel zijn’ zien als R-eigenschap, dan komt het dus niet noodzakelijk aan alles toe. Mijn toevoeging was, dat als we ‘materieel zijn’ niet zien als R-eigenschap, dat het dan wel noodzakelijk aan alles toe kan komen.
Rutten gaat ongemerkt van de claim dat iets niet noodzakelijk aan alles toekomt naar de claim dat er daadwerkelijk iets is waar het niet aan toekomt. Die stap lijkt mij onverdedigbaar, en dat is de stap die nodig is om te zeggen dat niet alles wat daadwerkelijk bestaat materieel is. Hoe Rutten gaat van (in technische termen) ‘er is een mogelijke wereld waar iets bestaat wat niet materieel is’ naar ‘in onze wereld bestaat iets wat niet materieel is’ is voor mij een raadsel. Maar, dat is de stap die Rutten moet maken om bij zijn schokkende conclusies te komen. Als we die stap niet zetten, komen we uit op een vrij triviale conclusie, namelijk dat iets of wel of niet noodzakelijk aan alles toekomt.
Wederom een, ongetwijfeld veel te lang, stuk over Rutten’s semantisch argument. Heeft zijn reactie mij overtuigd? Nee. Denk ik dat er goede redenen zijn waarom dat niet gelukt is? Ja. Maar, zoals hoort bij de filosofie, is het maar afwachten of Rutten niet even goede redenen heeft om het oneens te zijn met mijn argumenten.
(Her)lees alle essay’s over het filosofische probleem van het semantisch argument.