ThePostOnline

Minder kamerzetels lost weinig op

13-07-2011 09:00

Een interessant voorstel, dat het kabinet vorige week net voor de vakantie te berde bracht. Het kwam met een voorstel het aantal Kamerzetels tot honderd te verlagen, in plaats van de huidige honderdvijftig. Tegelijkertijd zou de Eerste Kamer ook kleiner worden, van de huidige vijfenzeventig naar vijftig zetels. Het klinkt sympathiek: een kleinere overheid, minder ministeries, dus ook een kleinere volksvertegenwoordiging. Het doel van deze verandering, behalve een mooie portie symboolpolitiek, is echter totaal onduidelijk.

Natuurlijk, er is vaak kritiek op ons parlement. Teveel de waan van de dag, te weinig echte controle op hoofdlijnen. Daarvoor zou deze verandering goed kunnen zijn. Dat suggereren ook GroenLinks Tweede Kamerlid Arjan El Fassed en voormalig politiek strateeg Willem Dudok. Met minder leden zou de Kamer gedwongen worden meer op hoofdlijnen te controleren en zo haar primaire taak beter uit te voeren. Dit alles zou wel met een betere ondersteuning moeten gebeuren, door meer (geld voor) beleidsmedewerkers voor fracties en voor de Kamer als geheel.

Dat laatste is zonder meer waar. Tweede Kamerleden moeten het met belachelijk weinig staf doen. GroenLinks bijvoorbeeld doet het voor tien Kamerleden met ongeveer dertig man, inclusief voorlichting en secretariële functies. Dat betekent dus dat je nauwelijks één beleidsmedewerker per Kamerlid hebt. Ter vergelijking: de Duitse Groenen werken met 360 man ondersteuning op 68 parlementariërs in de Bundestag. Dat is dus een op drie versus een op vijf. En dat tegen de massieve ministeries, die zoveel mankracht hebben dat ze altijd meer en betere kennis (zouden moeten) hebben.

Een gebrek aan ondersteunende mankracht heeft echter weinig te maken met de hoeveelheid parlementariërs. Als je kijkt naar andere Europese landen blijkt dat Nederland al heel weinig parlementariërs heeft. Nou is dat niet per se de norm. In andere landen heb je bijvoorbeeld veel meer dubbelfuncties, waar mensen in een nationaal parlement zitten en daarnaast nog wethouder, burgemeester of regionaal vertegenwoordiger zijn. In andere landen is – net als in Nederland – het aantal parlementsleden bovendien ook maar min of meer toevallig ontstaan. Dit alles betekent in ieder geval dat het aantal parlementariërs niet per se te hoog is.

Wat wil je van een parlement?

Een sterk parlement, dat de regering goed controleert, minimaal op hoofdlijnen en eventueel op details, dat is wat de meeste mensen willen van een volksvertegenwoordiging. Natuurlijk moet een volksvertegenwoordiging ook een bepaalde representativiteit hebben. Een van de mooie dingen (en tegelijkertijd een nadeel) aan het Nederlandse parlementaire systeem is dat het heel makkelijk is om erin te komen. Daarmee bied je ruimte aan nieuwe bewegingen, een nieuwe ideeën, aan minderheidsgroeperingen. Die representativiteit is in het huidige systeem in ieder geval gewaarborgd.

Het is niet de primaire vraag of het aantal parlementariërs omlaag moet. Het ideale aantal is eenvoudigweg niet vast te stellen. Dat kan 150 zijn, of 75 of 4000. Daarvoor moet je eerst weten wat je echt wil van een volksvertegenwoordiging. Nu gaan partijen – en blijkbaar ook kiezers – ervan uit dat mondelinge vragen, controleren op detailniveau, is wat het volk wil van een parlement. Dat zeggen partijen niet met zoveel woorden, maar zo gedragen ze zich wel. Als we dat met z’n allen vinden, moeten we het parlement juist vergroten. Maar vaak lijkt het ook dat we het niet willen, en terecht.

Controleren op detailniveau wekt namelijk valse verwachtingen bij burgers. Als je bij ieder incident Kamervragen stelt, suggereer je als parlementariër dat je ook voor al die incidenten een oplossing hebt als overheid. Wat klinkklare nonsens is. En verkeerd afgesneden been in een Gronings ziekenhuis voorkom je niet vanuit Den Haag. Als je doet alsof dat wel kan, beloof je teveel als Kamer en als overheid. Als je er al iets aan kan doen, creëer je bureaucratie, waar ook niemand voor is. Dat detailniveau is dus niet goed.

Wat los je op?

Bij iedere vernieuwing zou je je moeten afvragen: voor welk probleem is onderhavige verandering een oplossing, en leidt die verandering tot het oplossen van dat probleem? Het zou kunnen dat parlementariërs nu te weinig op hoofdlijnen controleren omdat ze aandacht proberen te scoren met Kamervragen. Dat als ze met de helft zijn ze, als ze hun taak serieus nemen, uitsluitend op hoofdlijnen gaan controleren omdat ze ergens anders geen tijd meer voor hebben. Het zou dan grotendeels afgelopen zijn met stomme Kamervragen en spoeddebatjes voor de media. Sterker nog, dat zou heel mooi zijn. Dat hoeft echter helemaal niet zo te zijn.

Het tegenovergestelde kan namelijk ook waar zijn. Dat Kamerleden bij een beperkte tijd alleen nog maar kiezen voor snel scoren, voor de mediapuntjes, en het daadwerkelijk controleren van de zittende macht links laten liggen. Dat zou heel erg kwalijk zijn. Het “waan van de dag”-probleem is echter een cultuurkwestie, niet per se een systeemkwestie. En zoals iedereen weet: cultuurkwesties oplossen met systeemveranderingen kan zomaar leiden tot een slechts cosmetische oplossing.

Dat betekent dus dat de oplossing niet per se is dat je besluit tot minder Kamerzetels. Het kan de representativiteit verminderen. Het allerbelangrijkste is dat het niet per se het probleem oplost. Het betekent niet per definitie dat Kamerleden minder op detailniveau gaan controleren. Dat maakt het dus tot een ondoordachte maatregel. Verander, als je dat wilt, eerst de cultuur, en dan pas het systeem. Dat is veel vruchtbaarder. Dat moeten Kamerleden en partijen zelf doen. Dus eerst daarmee aan de slag.

Huub Bellemakers werkt voor GroenLinks, dat hetzelfde voorstel in haar verkiezingsprogramma had staan. Je kan het echter niet met alles eens zijn.