Tony Benn, die vanochtend op 88-jarige leeftijd overleed na een halve eeuw lang de Britse politiek verdeeld te hebben, was de eerste Engelse volksvertegenwoordiger die ik interviewde. Hij was begin jaren tachtig niet de eerste parlementariër die ik benaderde, maar wel de eerste die ja zei. Plus, minstens even belangrijk, hij was de eerste die geen geld vroeg voor een interview. Met Denis Healey, later een van Labours meest vermaarde ministers van Financiën, had ik een kwartier telefonisch geruzied over waarom de BBC wel en de VARA geen 100 gulden uitgaf voor radio-interviews.
Aan Benn zat geen prijskaartje. Vandaar dat Europese verslaggevers, vakbondsvertegenwoordigers en marxisten zijn (rode) voordeur in het elegante Holland Park op de tast wisten te vinden.
Beneden in zijn werkkamer triomfeerden kleurrijke vakbondsvaandels en een mijnwerkerslantaarn: de trofeeën van de klassenstrijd. Hoe militanter de Britse arbeidersvereniging in kwestie, des te groter was het respect voor Benn. En omdat Groot Brittannië toen meer klassenbewust en verpolariseerd was dan nu, werd hij rechts van het midden, met evenveel passie gehaat. ‘Ik kan hem niet uitstaan’, had ik de week ervoor een middelbare vrouw horen zeggen over Benn, tijdens een demonstratie. ‘Moet je dat haar zien, en dat gezicht’. ‘En die wenkbrauwen’, zei haar vriendin. ‘I hate his eyebrows’. Een openbaring op zich. Wist ik dat iemands gezichtshaar zo verwerpelijk kon zijn?
Benn, die twee keer minister was, was anti-EU, anti-NAVO en voor nationalisering en eenzijdige kernontwapening. Hij was, dacht de krant The Sun, ‘de gevaarlijkste man van Groot Brittannië’. Hij was voor links wat Margaret Thatcher was voor rechts, iconisch en continu verdeeldheid zaaiend. Toen de BBC in 2006 een peiling hield over wie door kiezers beschouwd werd als politieke helden, kwam Benn op de eerste plaats, gevolgd door Thatcher.
Nog voordat ik mijn opnameapparatuur had ingesteld, had Benn zijn eigen cassette al lopen. Niet alleen nam hij ieder gesprek op omdat hij geen enkele verslaggever vertrouwde; hij zou ze later verwerken in dikke volumes politieke dagboeken. Die memoires, een gedetailleerde weergave van hoe de Britse politiek functioneert tussen 1940 – 1990, zijn misschien wel zijn grootste nalatenschap. Toen het interview, meer een monoloog zijnerzijds, voorbij was en zijn beker sterke thee met melk (ieder uur een verse) op, bleek mijn fietsband te zijn leeggelopen. Zoon Hilary Benn wist het gat te vinden en te plakken. Hij zou later minister van milieuzaken worden. Enkele weken geleden zag ik hem in de metro. Hilary, evenals zijn vader een parlementariër in hart en nieren, is de vierde generatie van zijn familie met een zetel in het parlement.
Tony Benn was een inspirerend, hartstochtelijk spreker. Hij was een van de beste Engelstalige redenaars, zei The Times eens. Benn stapte in 2001 uit het parlement ‘om meer tijd aan politiek te besteden’. Hij toerde stad en land af met zijn donderpreken over democratie en parlementaire soevereiniteit waarmee hij volle zalen trok. Zijn grootste angst zei hij, de laatste keer dat ik hem zag spreken, was apathie van de kiezers. ‘Onze democratie wordt niet bedreigd door iemand die Buckingham Palace in brand wil steken, maar door mensen die niet gaan stemmen. Door verwaarlozing wordt de rechtsgeldigheid van gekozen regeringen vernietigd’.