Ahmed Marcouch was eigenlijk de eerste echte islamitische bestuurder van Nederland. Er waren en zijn natuurlijk een hele reeks politici en bestuurders met een islamitische achtergrond in Nederland, maar bij Marcouch speelde zijn religieuze overtuigingen een nadrukkelijk rol in de manier waarop hij zich in zijn dagelijkse bestuurspraktijk en in het openbare debat manifesteerde. Daarmee riep hij van links tot rechts veel weerstand op.
Bepalend voor de acceptatie van gelovigen, door niet-gelovigen, is hun feitelijke gedrag. Het gaat erom, hoe zij zelf met de regels en geboden van hun godsdienst omgaan. Gelovigen die het goede uit hun godsdienst halen, ijverig en vreedzaam zijn, anderen niet discrimineren vanwege hun geloof, geslacht of seksuele geaardheid; en de grondbeginselen van de Nederlandse rechtsstaat accepteren, inclusief de onvoorwaardelijke vrijheid van meningsuiting, hebben van de meeste ongelovigen in Nederland niets te vrezen.
Marcouch is zo’n gelovige. Hij een stuk voorbeeldiger dan een deel van de Nedermoslims die de beginselen van de Nederlandse rechtsstaat niet onvoorwaardelijk accepteert en hun religieuze mores wil opdringen aan de meerderheid van de Nederlanders die overwegend helemaal niet religieus is.
Marcouch is in veel opzichten een liberale denker, iemand met een verlichte levensovertuiging, ook al denkt een hele groep Marcouch-critici daar totaal anders over.
Hierover later meer.
‘Marcouch gelooft zelf helemaal niet dat de meeste PVV-aanhangers persé anti-islamitisch zijn. Het gaat om burgers die het zat zijn om op straat door tuig te worden uitgescholden. Tuig dat inderdaad merendeels een moslimachtergrond heeft’
Marcouch is veel toleranter tegenover andersdenkenden, dan een aanzienlijk deel van de immigranten in Nederland, maar ook bijvoorbeeld Geert Wilders die weigert om onderscheid te maken tussen de heel verschillende groepen moslims die we in ons land hebben.
Marcouch gelooft zelf namelijk helemaal niet dat de meeste PVV-aanhangers persé anti-islamitisch zijn.
‘Het gros van de Wilders-aanhang is geen moslimhater. Het antwoord op Wilders is luisteren naar de bewoners die in de buurten met veel problemen wonen. Het gaat om burgers die het zat zijn om op straat door het tuig te worden uitgescholden, dat inderdaad merendeels een moslimachtergrond heeft. Het gaat om bewoners die zich onveilig voelen in hun buurt, die het zat zijn dat het zo ongelooflijk lang duurt voordat een crimineel eens een keer wordt opgepakt en dan vaak nog niet eens gestraft wordt. Daar zit de woede. Door die wijken aan te pakken zoals we dat in Slotervaart hebben gedaan kun je heel veel van die mensen meekrijgen.’
Marcouch gelooft wel dat Wilders oprecht bang is voor de islam.
‘Laten we die angst aanpakken door niet langer te zwijgen. Moslims, kom uit de kast en durf gevoelige onderwerpen binnen het geloof, zoals de vrijheid van het individu en homoseksualiteit, te bespreken’, zei hij tijdens een lezing voor een zaal vol jonge moslims. Deze lezing, uitgezonden door de Nederlandse Moslim Omroep, wekte de toorn van salafistische imams die hem een munafiq, een hypocriet, noemden. Een munafiq is volgens de conservatieve moslims, een moslim die geen echte moslim is, geen echte gelovige, maar een afvallige.
Wie dat bepaalt is altijd een groot mysterie want er bestaat binnen de islam geen religieuze autoriteit die daar een oordeel over kan vellen.
Fawaz Jneid die toen imam was van de radicale Haagse As Soennah-moskee vaardigde daarop een fatwa uit over de Amsterdamse stadsdeelvoorzitter. Later trok hij deze weer in, maar de strijd wie namens de islam mocht spreken liep door op het internet en in de moskeeën.
‘Alleen door de confrontatie binden we de strijd aan met onverdraagzame en haatzaaiende imams en hun groeiende aanhang,’ zei Marcouch daarover.
‘Zij zijn normaal gesproken totaal onzichtbaar voor de meeste Nederlanders. Ik was de eerste moslim die op de televisie bij Pauw & Witteman met een imam, deze Fawaz – een hufter die me kanker toewenste – de confrontatie aanging. Achteraf hoorde ik van verschillende moslims dat ze het zo moeilijk vonden dat ik een andere moslim aanviel.’
‘Die emotie is juist het probleem. En dat heeft te maken met die wij en zij-sentimenten. Dat zit heel diep bij veel Nederlandse moslims. De Nederlandse moslims zijn allemaal heel verschillend, er bestaan heel veel verschillende stromingen en veel verschillende herkomstgroepen, maar zodra er kritiek komt op de islam worden meteen de rijen gesloten. Die houding van veel Nederlandse moslims dat alles binnenskamers moet blijven moeten we doorbreken. Want we hebben er inmiddels allemaal mee te maken.’
Maar Marcouch was in zijn jonge jaren zelf bepaald geen tolerante vrijdenker en dacht ook in termen van wij en zij. Marcouch kwam van ver. Hij koesterde in zijn jeugd zeer radicale religieuze, anti-westerse en antisemitische opvattingen. Hij was een jihadist avant la lettre, ook al kwam het bij hem nooit tot gewelddadigheid. Hij had het grote geluk dat er in zijn jeugd nog geen internet bestond, constateerde hij zelf. Hij had het grote geluk dat er in zijn jeugd nog geen tienduizend websites waren die het gedachtegoed van Al Qaeda uitdroegen en de religieuze haat en intolerantie met de snelheid van het licht de wereld rond lieten suizen. In zijn tijd bestond er nog geen wereldwijd netwerk van in het westen geboren jonge cyberjihadisten die achter hun computers plannen smeedden om hun westerse medeburgers af te maken.
‘Als er in mijn tijd internet was geweest was ik ook een Samir A. geworden,’ zei hij tijdens ons eerste gesprek over die radicale periode.
Marcouch was door zijn vader, die zelf erg gelovig was, heel godsdienstig opgevoed. De gezinsleden baden dagelijks, lazen gezamenlijk de Koran en vastten tijdens ramadan. Ahmed ging bijna elke avond naar de moskee. Marcouch wilde een goede moslim worden en zich meer verdiepen in de islam en ging rond zijn twaalfde, dertiende jaar, op het moment dat een gezonde Hollandse jongens geïnteresseerd raken in meisjes en voetbal, al radicaliseren. Die radicale periode duurde een paar jaar.
‘Waar is die goede tijd gebleven dat een vrouw in haar leven maar drie keer buiten kwam: één keer vanuit de buik de wereld in, één keer van het ouderlijk huis naar het huis van haar man en één keer van het huis van haar echtgenoot naar haar graf’
Er waren in die tijd nauwelijks islamitische boeken voor handen in het Nederlands. Via via kwam hij aan cassettebandjes met preken, voornamelijk van imams uit Egypte en Koeweit. Daar stonden verfrissende teksten op als: ‘Waar is die goede tijd gebleven dat een vrouw in haar leven maar drie keer buiten kwam: één keer vanuit de buik de wereld in, één keer van het ouderlijk huis naar het huis van haar man en één keer van het huis van haar echtgenoot naar haar graf.’
De jonge Marcouch raakte enorm onder de indruk van Abdal-Hamid Kishk uit Egypte. ‘Ik begreep er eerst niks van, maar ik vond zijn preken zo mooi dat ik er vaak naar luisterde, alsof het prachtige liedjes waren. Op die manier leerde ik beter Arabisch verstaan en spreken. Ik was toen al door zelfstudie en op de weekendschool Arabisch aan het leren.’
Het bleef niet bij het luisteren naar die Arabische prachtteksten op cassettebandjes. Op een gegeven moment ging de jonge Marcouch vrouwen geen hand meer geven. Hij trok een djellaba aan en liet zijn baard staan. Al wilde zijn baard op die leeftijd nog niet tot een volwaardige woeste reli-baard uitgroeien en bleef het bij puberdons. Hij zette een islamitisch petje op en ging vijf keer per dag bidden in de moskee.
Bij dat proces van radicalisering hoorde ook de ontwikkeling van een sterk gevoel van superioriteit met betrekking tot niet-moslims en ongelovigen. Daar hoorde ook de houding bij dat je andere moslims voortdurend de maat ging nemen. ‘Ik ging dan zelfs thuis aan mijn vader vertellen hoe de dingen moesten,’ vertelde Marcouch.
‘Ik had bijvoorbeeld bezwaar tegen het feit dat mijn zus ging trouwen, want haar aanstaande man was een roker en roken is haram. Ik vond dat zij iets deed dat verboden was door de Koran. Ik en de groep gelovigen waar ik in zat waren helemaal geobsedeerd door wat haram en halal was. Dat zie je bij alle moslimradicalen.’
Marcouch raakte rond zijn zestiende definitief in de ban van radicaal-islamitische ideologieën. ‘Begin jaren tachtig begonnen studenten uit de Arabische wereld Nederland te ontdekken. Zij gingen aan de Vrije Universiteit en Universiteit van Amsterdam studeren. Ik ontmoette een groep studenten in de moskee die een islamitische studentenvereniging wilde opzetten. Die groep die bestond uit studenten die uit Marokko, Tunesië, Somalië en Egypte kwamen.’
‘We waren allemaal ook erg antisemitisch’
‘Toen die vereniging werd opgericht liep ik mee. Ik was echt een stuk jonger dan de rest, wel een jaar of zes. Het programma van de vereniging bestond uit het bestuderen van de islam, het lezen van de Koran en vooral het bestuderen van ideologieën zoals die van de Moslimbroederschap, over hoe je je leven moest inrichten als moslim. We waren allemaal ook erg antisemitisch.’
‘De Moslimbroederschap heeft hier een slechte naam,’ vertelde Marcouch, ‘maar in de Moslimbroederschap in Egypte zitten ook allemaal intellectuelen, advocaten, grote ondernemers, mensen uit de media- en de filmwereld. Het is een beeld van verscheidenheid. Er zijn bestaan veel radicalere stromingen dan de Moslimbroederschap, zoals de takfiri’s, de wahabieten (dominante orthodoxe stroming in Saoedi-Arabië) en de salafisten.’
Geleidelijk aan raakte hij steeds meer in de greep van deze islamitische studentengroep. Er kwamen meer studiebronnen, naast cassettetapes ook videobanden. Er kwam een Marokkaanse boekhandel die religieuze boeken verkocht. Ze reisden ook naar Aken om religieuze boeken aan te schaffen. Kishk werd verdrongen door ‘modernere’ geleerden, zoals de zeer omstreden Youssef Al-Qaradawi bijvoorbeeld, die zelfmoordaanslagen op Israëli’s door Palestijnse ‘martelaren’ legitimeert.
Hierover later meer.