Vandaag las ik op volkskrant.nl met mijn kaak op mijn bureau dit artikel, geschreven door Piet van Geel, lid van de Commissie Gelijke Behandeling. In zijn schrijfsel bestrijdt hij het ‘selectie-aan-de-poort’-idee van de juwelier wiens verhaal we allemaal (hopelijk toch) gehoord hebben.
Van Geel weet van geen wijken, wat de juwelier opgeworpen heeft gaat ‘mogelijk om discriminatie en dat is in Nederland verboden’. Zijn betoog is dat de Commissie Gelijke Behandeling dat nu eenmaal altijd uitmaakt. Zo ook nu. Hij vergeet ook niet het belang van zijn Commissie nog even breed uit te meten: “De Commissie spreekt jaarlijks in zo’n tweehonderd zaken een oordeel uit. Die gaan over belangrijke maatschappelijke kwesties. Bijvoorbeeld sollicitanten die zijn afgewezen vanwege hun afkomst. […] Kortom: zaken die er toe doen.” Gewichtige dingen allemaal. Voor mij klinkt het toch een beetje als: “Luistert u nu maar naar mij. Ik weet er toch meer van dan u allen.”
Verboden
“De wet kent voor dit soort situaties geen uitzonderingen, dus is het verboden”, schrijft Van Geel verderop. De mogelijkheid van een eventuele situatie waarin die wet herzien moet worden komt in de verste verte niet bij hem op. De wet is zoals hij is. Als u iemand niet behandelt als een gelijke, dan werkt u dus in strijd met het gezag. Aan Raoul du Pré (die er ook een stukje over schreef) vraagt Van Geel wat hij zou bedoelen met ‘nood breekt wet’. Mij lijkt vrij duidelijk wat Du Pré voorstelt. Maar dan komt Piet met de vraag die mij deed achteroverslaan: “Laat hij (Du Pré) zich leiden door empathie voor de winkelier of weegt hij de belangen echt af?”
Pardon? Welke belangen? Heeft meneer Van Geel wel naar de situatie gekeken? Het is niet alsof we hele bevolkingsgroepen overal gaan weigeren. Het enige wat deze juwelier vraagt is een manier om tegen te gaan wat hem al acht keer is overkomen. Hij wil niemand op voorhand weigeren, hij wil alleen degenen die hem een dwarslaesie bezorgd hebben buiten de deur houden. De Antilliaanse meneer die een trouwring komt kopen voor zijn vrouw komt heus nog wel binnen, de Marokkaanse zakenman die een nieuw horloge wil zal het daar altijd kunnen aanschaffen. De straatschoffies die komen kijken of er nog iets gratis af te halen is zullen het helaas ergens anders mogen gaan proberen.
Marcouch
Tot slot haalt Van Geel Ahmed Marcouch aan. Die riep Marokkanen en Antillianen op bij de politie te gaan om dan maar ‘van binnenuit’ een verandering te bewerkstelligen. “Dát snijdt hout”, prijst Piet, om daarna te concluderen: “Criminaliteit is erg. Wat de heer Kamerbeek gebeurde is vreselijk. Maar ook moet discriminatie voorkomen worden.”
That’s it? Een “ja, maar”-conclusie? Had Van Geel daar zoveel woorden voor nodig? Dan had hij ons net zo goed kunnen verwijzen naar het stuk van Marcouch, onder het motto: “Kijk, dit is een voorbeeld van hoe het, wat mij betreft, ook kan.” Nu komt de Commissie Gelijke Behandeling, bij monde van Piet, niet verder dan: “Discriminatie is verboden. Maar voor een oplossing hoeft u hier niet aan te kloppen.” Dan heeft zo’n stuk dus ook weinig zin. En die hele commissie feitelijk ook niet. Alleen maar vingerzwaaien en ‘mag niet’ roepen, zet namelijk geen zoden aan de dijk als je er geen oplossingen tegenover zet.