Update: Dank aan de reaguurder die aangaf dat Wilders de opmerking ‘nu komt de Islamitische aap uit de mouw’ niet zelf heeft gemaakt; ik erken nu dat Wilders die vergelijking zelf nooit heeft gemaakt. Overigens denk ik niet dat dit afbreuk doet aan de strekking van mijn betoog: Wilders was immers vrij duidelijk in het verdedigen van de uitspraak van zijn partijgenoot en ik denk dat deze partijgenoot wist wat voor commotie die uitspraak teweeg zou brengen. De vorm van de uitspraak maakte dat de vergelijking zich immers makkelijk liet maken.’
Daags na het inmiddels beruchte een-tweetje van Geert Wilders met zijn achterban rolt er een golf van afschuw door het land. Die afschuw heeft zich inmiddels ook van mij meester gemaakt, maar niet alleen vanwege Wilders’ belofte om het aantal Marokkanen in Nederland te verminderen: die kwam, na jarenlange verbale ontmenselijking van islamitische Nederlanders, het afslaan van elke uitnodiging tot constructieve discussie met opponenten en voorstellen tot knechting van onafhankelijke rechters, voor mij nauwelijks als een verrassing.
Waar ik me wél over verbaas is dat veel van de mensen die zich nu afzetten tegen de meest recente uitspraak van Wilders, niet thuis gaven toen hij de aanwezigheid van een geloofsgroep gelijkstelde aan een natuurramp, een regeringsleider vergeleek met een ‘islamitische aap’, of de hoofden van duizenden vrouwen in Nederland degradeerde tot ‘koppen’, louter en alleen vanwege de manier waarop ze hun geloof belijden.
Peter Klein, adjunct-hoofdredacteur van RTL Nieuws, heeft zijn alom bejubelde open brief aan Wilders mede geschreven vanuit het besef dat ‘Nederland van álle Nederlanders is’ en dat hij zijn kinderen artikel 1 probeert uit te leggen, ‘terwijl [Wilders] mensen […] op hun afkomst [veroordeelt]’.
Misschien heb ik iets gemist, maar vanuit die optiek geredeneerd zou je toch al veel eerder aan de bel hebben moeten trekken? Alsof kopvodden, islamitische apen en tsunami’s van islamisering geen aanval zijn op het bestaansrecht van burgers van dit land?
Zelfs de clausule die Wilders zich haastte toe te voegen aan zijn gewraakte toespraak – ‘het gaat mij om de criminele Marokkanen, die wil ik uitzetten’ – voldoet aan de door Klein genoemde criteria, dunkt me: als je staatsburgers die in Marokko geboren zijn of wiens ouders daar geboren zijn, bij wetsovertreding anders wil behandelen dan burgers voor wie dat niet geldt, laat je geografisch toeval prevaleren boven democratische principes.
En dan onze minister-president, die eerdere provocaties van Wilders goedlachs afdeed als ‘belletje lellen’: op basis van diens uitspraken sloot Rutte, ongetwijfeld na aandringen van partijprominenten, verdere samenwerking uit. Hij stond eens per week voor een klas waarin ook jongens en meisjes van Marokkaanse afkomst zaten en vond het niet kunnen dat Wilders zich in dergelijke bewoordingen over hen had uitgelaten. Ook hier geldt: too little, too late.
Blijkbaar dacht Rutte dat de door hem een paar dagen eerder gebruikte bijzin ‘dat er natuurlijk wel veel Marokkanen zijn die voor overlast zorgen’ geen effect had op zijn Marokkaans-Nederlandse leerlingen; dat moet gewoon kunnen, net als die fijne posters met ‘In Rotterdam spreken we Nederlands’.
De grens van media en bestuurders ligt kennelijk bij openlijke oproepen tot deportatie, terwijl de geschiedenis ons nu juist leert dat de grootste uitwassen van racisme niet zomaar ineens op komen zetten, maar voortbouwen op eerder geschapen precedenten. De historicus Raul Hilberg zei enkele decennia geleden in zijn magnum opus The Destruction of the European Jews hierover het volgende:
“The missionaries of Christianity had said in effect: You have no right to live among us as Jews. The secular rulers who followed had proclaimed: You have no right to live among us. The German Nazis at last decreed: You have no right to live.”
Alleen als we die geleidelijkheid in acht houden, kunnen we een vuist maken tegen racisme; met louter koeren als de grenzen van de rechtsstaat bereikt dreigen te worden schieten we geen millimeter op.