Waar is de scheidslijn gebleven tussen het ‘hartgrondig oneens zijn’ en elkaar beschuldigen van allerlei enge dingen die eindigen op isme? Nostalgisch denk ik terug aan mijn analoge jonge jaren, toen figuren als Ischa Meijer, Dominee Gremdaat, Robert Long en Jacques Plafond ongebreideld konden kwetsen zonder dat ze door de morele Gestapo op het denkbeeldige matje werden geroepen om verantwoording af te leggen. Het moge duidelijk zijn dat de tijden zijn veranderd. Sylvana Simons stelde afgelopen week: “Het wordt tijd dat in onze samenleving het besef doordringt dat er één duidelijke rode lijn wordt getrokken: daders van discriminatie, seksisme en racisme worden aangegeven, opgespoord en bestraft”. Ze keek daarbij zo dreigend in de camera dat ik me met de schrik om het hart afvroeg of ik ook een ‘dader’ zou kunnen zijn in haar ogen, ondanks het feit dat ik niks lelijks had geschreven over haar. Vast wel.
De definities van al die moeilijke woorden zoals discriminatie, seksisme en racisme zijn nog best lastig en bepaald niet eenduidig. Ondanks mijn ‘academische denkniveau’ worstel ik met deze termen. Als diersoort zijn we principieel racistisch: onze eigen groep of ras kénnen we en beschouwen we vanuit overlevingsprincipe als eigen en dus het meest veilig. Dat je andere rassen of groepen niet slecht of oneerlijk mag behandelen is synoniem met beschaving op deze Animal Planet.
We hebben toenemend te maken met gefrustreerde minderheden die garen en vooral aandacht spinnen bij onze hysterische angst om niet te ‘deugen’. Publiekelijk zet iedereen zijn übercorrecte beentje voor. Niet zo gek als de publieke opinie gedomineerd wordt door mediacoryfeeën die in de politiek correcte kleuren zijn gespoten en je werkgever je boventallig kan verklaren bij een dwarse mening. Het echte debat gaat inmiddels ondergronds en waar dat toe kan leiden laten de recente verkiezingen in Oostenrijk zien: verdeeldheid tot op het bot. In het openbaar achter Israël staan is niet correct, achter de schermen wordt Israël om advies gevraagd hoe om te gaan met veiligheid als je wordt bedreigd door boze moslims die tot de tanden zijn bewapend.
Onze dagelijkse dreiging zit ‘m op dit moment (nog) niet zozeer in de feiten maar in gedachten en ideeën. ‘Ismes’ zijn machtig doordat ze mensen in goed of slecht onderverdelen, dankbaar gebruik makend van onze angst om niet bij de groep te horen.
Ouders kunnen hun kinderen psychisch mishandelen door ze op dezelfde wijze te terroriseren, vaak ondersteund door religieuze overtuigingen. Het kind dat niet voldoet aan onbegrijpelijke abstracte eisen siddert van angst als het wordt afgerekend op bijvoorbeeld ‘liefdeloos gedrag’ of ‘een ondankbare houding’. ‘Ik ben boos omdat je weer je kamer niet hebt opgeruimd terwijl we dat wel hadden afgesproken´ is daarentegen duidelijk en veroorzaakt niet de dreiging van ‘het ongrijpbare’ waar je toch nooit aan kunt voldoen.
Ook psychiatrische patiënten lijden het meest aan de ongrijpbare dreiging, vaak veroorzaakt door irrationele angsten, wanen of hallucinaties.
Totalitaire regimes gebruiken vaak hetzelfde mechanisme. Mensen willen namelijk deugen en bij de groep horen. Als het onduidelijk is wat daar precies voor nodig is, of de groepsregels zijn aan voortdurende verandering onderhevig worden mensen angstig en onzeker en dat creëert vervolgens macht voor onderdrukkers.
Gebruik maken van morele druk is daarbij haast komisch in een tijd dat er vanuit neurobiologisch onderzoek juist steeds meer aanwijzingen zijn dat de mens een amoreel wezen is, dat handelt vanuit neutrale breinprocessen waarbij concepten zoals vrije wil en keuzevrijheid niet aantoonbaar zijn.
Over feiten kunnen we prima van mening verschillen, over opvattingen over die feiten ook. Elkaar terroriseren met goed en kwaad past wat mij betreft níet bij een beschaafde maatschappij.