Uw verslaggever ontmoet de anonieme lobbyist van een belangrijke industrie in de lobby van een Brussels hotel. De lobbyist werkt al meerdere jaren voor een grote koepelorganisatie die lobby’t voor de belangen van deze sector. Naar eigen zeggen is de koepelorganisatie heel belangrijk omdat de stof die men produceert in vrijwel alle producten zit.
Dit klinkt spannend en invloedrijk, maar met die spanning valt het al meteen tegen. Het werk van zo’n lobbyorganisatie blijkt te bestaan uit het geven van informatie aan beleidsmakers omdat ze er anders niets van begrijpen. De lobbyorganisatie heeft daarom heel wat onderzoekers in huis die gegevens verzamelen en die openbaar maken. Dit is volgens de lobbyist niet lobbyen maar “informeren”. Lobbyen is eigenlijk de uitzondering op de regel en neemt relatief weinig tijd in beslag. Meestal is de sector vooral bezig zichzelf te presenteren aan de buitenwereld.
Ambtenaren moeten volgens de lobbyist op deze manier “opgevoed” worden zodat er “werkbare regels” uit de EU komen. De vraag is natuurlijk: hoe weet een invloedrijke lobbyorganisatie bij wie ze moeten zijn om beleid te veranderen?
“Als lobbyist ben je altijd op zoek naar de macht”, zegt de lobbyist. Maar hoe je weet wie er macht heeft is lastig aan te geven. De lobbyist noemt dat intuïtie: “je merkt dat eigenlijk vanzelf wel”. De lobbyist denkt dat je met zoveel mogelijk mensen moet praten. Zo kom je er altijd achter hoe de interne verhoudingen in partijen in het Europees Parlement of in regeringen in de lidstaten liggen. Hier is de grote organisatie in het voordeel: alleen die heeft de middelen om een goed beeld te krijgen. Kleine organisaties staan per definitie op afstand.
Formele functies kunnen een rol spelen bij wie er bepalend zijn voor een dossier. Maar het zegt niet alles, weet de lobbyist. Als je in het Europees Parlement alleen met de woordvoerders praat “mis je heel veel”. Het doel is te komen bij degenen die een stem hebben in de standpuntbepaling. Dat zijn bijvoorbeeld rapporteurs en schaduwrapporteurs, maar ook informele opinieleiders in fracties en commissies. Je hoeft niet iedereen te spreken, maar wie je kunt overslaan is niet altijd duidelijk. De enigen die je zeker over kunt slaan zijn partijen die toch niets voor jouw industrie willen doen.
De lobbyist twijfelt openlijk: hoe weet hij eigenlijk wie je moet hebben? Als je van een minister iets gedaan wilt krijgen, zegt hij, dan moet proberen kennis te maken met zijn adviseurs. Dan kom je er wel achter. Als iemand tegen je zegt “ik zie de minister nooit”, dan moet je die niet hebben. Ook iemand die zegt “ik zal er eens naar gaan kijken” is niet degene waar het om gaat. Als ze het dossier niet kennen, doen ze er ook niet echt toe. Als je als ambtenaar niet met de minister aan tafel zit, is het lastig via die ambtenaar invloed uit te oefenen.
“Je weet vaak niet hoe je het weet, maar je voelt het aan,” zegt de lobbyist: “Het is ook veel trail and error. Soms heb je iemand overtuigd en je weet dat zeker, maar een maand later is er niks veranderd. Dan was dat dus toch niet de juiste persoon. Je weet niet echt wat er intern in het ministerie gebeurt. Daar ben je niet bij.”
Zie hier de verklaring waarom multinationals een grote vinger in de EU-pap hebben en kleine bedrijven niet: alleen grote bedrijven kunnen zich zoveel mislukte pogingen veroorloven.
Chris Aalberts doet dit jaar onder de titel #Bruslog – Brusselse logica – verslag van Europese politiek in Brussel, in Den Haag en in het land.