Met de huidige wetgeving is het onmogelijk om een veilige bank op te richten. Alleen het oprichten van een onveilige bank is mogelijk. Pogingen om de wetgeving aan te passen worden door minister Dijsselbloem tegengewerkt volgens de tactiek van de oneindige vertraging. Wellicht is hij bang dat het oprichten van een veilige bank ons financiële stelsel op zijn grondvesten zal doen schudden. Maar als hij daar bang voor is, zeg dat dan!
Alle bestaande banken zijn wankele bedrijven. Hun eigen vermogen is slechts een paar procent van het balanstotaal. Sommige banken hebben zelfs een negatief eigen vermogen, zoals een aantal banken in Italië. Een normaal mens zou dus nooit zijn geld bij een bank stallen als er geen depositogarantiestelsel was. Gelukkig voor spaarders is hun geld bij elke onafhankelijke bank, die valt onder het Nederlandse depositogarantiestelsel, gegarandeerd tot een bedrag van 100.000 euro. Dit garantiestelsel is nodig omdat banken per definitie onveilige instellingen zijn.
De Stichting Full Reserve heeft eind 2015 geprobeerd een echt veilige bank op te richten. Deze bank zou het geld van haar rekeninghouders slechts bewaren bij De Nederlandsche Bank en het niet uitlenen aan anderen. Het geld zou dus volledig veilig zijn, terwijl er geen rente zou worden uitgekeerd. De Nederlandsche Bank was naar eigen zeggen volgens de wet verplicht om deze bank allerlei verplichtingen op te leggen, die te maken hebben met het onveilige karakter van banken. Deze verplichtingen zijn in het geval van een veilige bank natuurlijk overbodig. De kosten van deze verplichtingen zijn zo hoog, dat ze het bedrijfsmodel van een veilige bank onmogelijk maken. De kosten van de verplichtingen kunnen alleen worden opgebracht uit de rentemarges van een onveilig bankbedrijf.
Daarom is de Stichting Full Reserve een initiatief gestart om de wet zodanig aan te passen, dat een veilige bank wél kan worden opgericht zonder overbodige kosten. Hoewel de voltallige Tweede Kamer de minister oproept te onderzoeken hoe de wet op dit punt kan worden aangepast, verwijst minister Dijsselbloem de kwestie naar De Nederlandsche Bank, die eerder had aangegeven met de huidige wetgeving niets te kunnen doen. De minister volgt hier een tactiek van vertraging, van het kastje naar de muur sturen, met als bedoeld effect dat er helemaal niets gebeurt. Deze tactiek kan jarenlang worden volgehouden, mede omdat het onderwerp niet spannend genoeg lijkt om een prominente plaats in de massamedia te krijgen. Ten onrechte.
Een veilige bank zal een geduchte concurrent zijn voor de huidige banken. Genieten particulieren en zeer kleine ondernemingen nog de bescherming van het depositogarantiestelsel, dat geldt niet voor het middenbedrijf en de grote bedrijven. Zodra deze bedrijven de keus hebben om hun geld te stallen bij een veilige bank tegen nul procent rente of bij een onveilige bank tegen een heel klein beetje meer dan nul procent rente, dan zullen velen van hen kiezen voor de veilige bank. Onveilige banken zijn in dit verband RABO, ABN-AMRO, ING en alle andere bestaande banken, die niet volledig in staatshanden zijn. De verschuivingen van grote kapitalen van de huidige banken naar de nieuwe veilige bank kunnen de bestaande banken in liquiditeitsproblemen brengen.
Daarmee bevindt het financiële stelsel zich in een bizarre paradox. Het huidige stelsel bestaat uit elementen, zoals banken, die ieder voor zich instabiel en onveilig zijn. Met steeds meer kunst- en vliegwerk van de centrale banken houdt het stelsel zich nog net in evenwicht. Zodra er echter een stabiele bank wordt toegevoegd kan het stelsel instorten.
Niets is gevaarlijker voor het huidige labiele financiële systeem dan een veilige bank. Aan de andere kant worden de kunstgrepen van de centrale banken inmiddels zo groot, dat het systeem als zodanig steeds wankeler wordt en uiteindelijk ook moet instorten. Maar hoe migreer je van een instabiele situatie naar een stabiele situatie als je geen stabiele elementen kunt inbrengen? Waarschijnlijk ligt de oplossing in het langzaam terugdringen van de rol van de banken in onze maatschappij tot het punt waar ze zonder maatschappelijke pijn kunnen worden opgeheven.