Steeds vaker komen organisaties en instellingen negatief in het nieuws door een bedrijfscultuur waarin angst en intimidatie de boventoon voert.
De crisis en economische omstandigheden vergroten de kans op zo’n cultuur. Medewerkers willen graag hun baan behouden en ‘kritische’ medewerkers die ‘misstanden en mismanagement’ aan de kaak stellen weten dat de kans op ontslag bij het uiten van kritiek en het aankaarten van misstanden groot is.
Zo leert helaas de geschiedenis van vele klokkenluiders. Een weinig rooskleurig perspectief.
Het in stand houden van een angst- en intimidatiecultuur loont dan ook vanuit de optiek van de leiding van een organisatie. Bestuurders kunnen met dat gedrag gemakkelijk wegkomen. Het ontslagrecht helpt hen daar zelfs bij. Een prikkel om dat gedrag te veranderen is er feitelijk niet.
Om die reden is aanvullende beschermende wet- en regelgeving voor integere klokkenluiders dan ook uiterst noodzakelijk. Goed bestuur omvat immers ook goed en integer omgaan met je medewerkers. Zeker met medewerkers die uit bevlogenheid en beroepsmoraliteit misstanden aan de kaak stellen.
Onder ‘wanbeheer’ bij een onderwijsinstelling wordt volgens wettelijke bepalingen onder andere verstaan; het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg binnen de instelling. Hieronder kan worden intimidatie of bedreiging van personeel door een bestuurder worden verstaan.
Bij de vaststelling van wanbeheer kan de minister van Onderwijs maatregelen nemen om de intimidatie te doen stoppen. Buiten de onderwijssector is deze regelgeving nog niet van toepassing.
Verkeerd gedrag en beleid van bestuurders kan ‘onbehoorlijk bestuur’ opleveren. Dit houdt in dat de bestuurder van een bedrijf of instelling aansprakelijk kan worden gesteld voor alle schade die het gevolg is van dat gedrag of beleid.
De wetgever heeft in faillissementszaken ooit zogenaamde ‘wettelijke vermoedens van onbehoorlijk bestuur’ geïntroduceerd als middel tegen wanbeleid van bestuurders. Die wettelijke vermoedens houden in dat de wet op voorhand een aantal gedragingen al kwalificeert als mogelijke voorbeelden van ‘onbehoorlijk bestuur’.
De bestuurder die met zo’n wettelijk vermoeden geconfronteerd wordt, kan dan alleen bij hoge uitzondering nog ontkomen aan aansprakelijkheid.
Waarom alleen in faillissementssituaties het gebruik van dit effectieve instrument? Zou het introduceren van een ‘wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur’ als middel tegen een afrekencultuur niet een geweldig effectief instrument kunnen zijn om klokkenluiders beter te beschermen?
Het dwingt bestuurders en interne toezichthouders namelijk om integer en transparant met klokkenluiders om te gaan, op straffe van een eventuele aansprakelijkheid voor onbehoorlijk bestuur.
Mr. Antonie Kerstholt is oud-advocaat en management consultant.