Een naaimachine, gesmolten van de hitte. Een doodnormaal brilletje. Een lekker warme wollen trui. Nu te zien in de Kunsthal in Rotterdam. Maar niet meteen “Dat is toch geen kunst? Weg met die linkse hobby” roepen. Want dit zijn geen lukraak van straat geplukte objecten die vervolgens zwaar gesubsidieerd en niet gehinderd door een achterliggende gedachte “kunst” worden genoemd. Die naaimachine is gesmolten op 14 mei 1940, tijdens het bombardement van Rotterdam. Grote kans dat de eigenaar één van de 800 doden is. En dat brilletje was doodnormaal, omdat verzetsheldin Hannie Schaft zich er mee probeerde te vermommen. Tevergeefs; ze werd geëxecuteerd. Nog geen maand voor het einde van de oorlog. En die trui? Gebreid van haar van een hond, die in de rui raakte. Door de Hongerwinter. De Kunsthal verheft 100 hele normale voorwerpen tot kunst, door de verhalen er achter te belichten.
Dat wringt. Niemand zal iets tegen die verhalen hebben, maar is het daarmee kunst? Waarom moet dit in de Kunsthal staan? Daar hebben we in Nederland toch die 83 oorlogsmusea voor? Maar juist omdat het wringt, verheffen de objecten uit de tentoonstelling zichzelf tot kunst. Okay, we gaan hier niet de vraag beantwoorden wat kunst nou eigenlijk is. Want dat lukt toch niet; die discussie is al zou oud dat het de vraag is wat er eerder was: kunst of de vraag of iets kunst is. Maar de Kunsthal geeft een mooie draai aan een manier waarop die vraag eerder is beantwoord.
Lange tijd was kunst vooral een manier om iets te vereren, van Farao tot heilige. Na de Renaissance werd die troost ook steeds meer gevonden in de schoonheid van die verering, en in de 19e eeuw ontstonden hele discussies over wat kunst was en wat niet. Zo maakte begin 20ste eeuw de eerste trol zijn entree: Marcel Duchamps trok een plee van de muur en noemde het ‘ready made’ kunst. Daarmee leverde hij kritiek op de overdreven aandacht voor schoonheid, die steeds dominanter werd bij de beoordeling van kunst. Het ging volgens Duchamps immers niet om het kunstobject, maar om wat de kunstenaar er mee uitdrukte.
Duchamps kritiek lijkt vergeten. Of iets kunst is, wordt tegenwoordig bepaald door critici die het afmeten aan eerdere kunst. En zo werd kunst steeds meer naar binnen gekeerd. Een bekend voorbeeld is het muziekstuk Bubbles: letterlijk geram van kleuters op een toetsenbord. Maar dat was een breuk (‘vernieuwend’) met eerdere, melodieuze muziek, en dus kunst.
En de waarschuwing van Duchamps wordt ook slim misbruikt: Jeff Koons maakt hele grote, blinkend metalen versies van banale objecten zoals paaseitjes of ballon-hondjes. Ambachtelijke ready-mades. Koons laat kunstliefhebbers zichzelf voor schut zetten, want zijn oranje opblaashond werd laatst geveild voor $58,4 miljoen.
Kortom: de kunstwereld is nog goed de weg kwijt. De vraag wat nu eigenlijk kunst is, blijft daarmee onverminderd belangrijk. Duchamps heeft het aan de kaak gesteld, Koons wordt er lachend rijk mee, maar de Kunsthal tilt het naar een hoger niveau. Eén gewoon voorwerp is inderdaad geen kunst. Maar 100 voorwerpen die gezamenlijk een indrukwekkend verhaal vertellen: dat is kunst. Want kunst gaat niet over kunst, maar over mensen. Over de toeschouwers.
De tentoonstelling ‘De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen’ wordt georganiseerd vanwege Bevrijdingsdag, en loopt dan ook tot 5 mei. Maar hopelijk zal deze tentoonstelling ook lang daarna inspiratie bieden voor wat kunst zou moeten zijn: met de juiste context, de juiste geschiedenis en het juiste verhaal maken gewone voorwerpen meer indruk dan welke ‘officiële’ kunst dan ook.