Het brein was vroeger ons beste wapen om te overleven, tegenwoordig kan je er tijdig een vakantie mee boeken of een cryptogram oplossen. Het verkleinen van ‘voorspellingsfouten’ is altijd dé manier geweest om onze overlevingskansen te optimaliseren, want anticiperen op de realiteit heeft grote voordelen: hé, dat is geen onschuldige tak, maar een slang. En wat dichter bij huis: als je partner een trillend ooglid krijgt, dan is doordrammen over die nieuwe auto misschien niet zo verstandig. Stoornissen in gedachtes, gevoelens of gedrag vallen onder de noemer psychiatrische aandoeningen. Dat veel mensen moeite hebben om grip te krijgen op deze groep stoornissen is niet verwonderlijk. Een hoge bloeddruk kan je vrij objectief meten en over de diagnose en behandeling van kanker bestaat meestal ook weinig controverse.
Waarom blijft ons vakgebied eigenlijk zo steken? In de psychiatrie, dus de medische wetenschap die zich bezighoudt met alles wat zich ‘tussen je oren’ afspeelt zijn we nog steeds niet veel verder gekomen dan vragenlijsten om iemands symptomen ‘objectief’ te meten. We zijn een relatief jong specialisme, maar we lijken te stagneren in de conceptualisatie van het brein en haar aberraties en dat is zorgwekkend, zeker in het licht van de toenemende impact van psychische klachten op onze maatschappij.
Bij kanker weten we dat de celdeling gestoord is en bij hart en vaatziekten snappen we dat dichtgeslibde vaten tot problemen leiden zoals een hartinfarct of beroerte. De psychiatrie blijft als medisch specialisme voor velen echter ‘soft’ en ongrijpbaar. Een patiënt die al 30 jaar liefdevol samenwoont met een pot pindakaas of iemand die achtervolgd wordt door de kleur rood, een wanhopige patiënt die zich van het leven berooft omdat alles zwart lijkt: de grote vraag is wat er mis gaat in het brein van psychiatrische patiënten. De grote overlap op symptoomniveau tussen psychiatrische stoornissen pleit voor een gemeenschappelijk onderliggend verklaringsniveau.
Er wordt veel onderzoek gedaan naar psychiatrische aandoeningen, maar het vigerende onderzoek speelt zich vaak óf af op het niveau van de vragenlijsten, dus het symptoomniveau óf op een neurobiologisch niveau, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar de effecten van het aan- of uitzetten van een bepaalde receptor in een muizenbrein. Belangrijk onderzoek, maar weinig richtinggevend om te begrijpen wat er principieel mis is als iemand psychisch ziek is.
Iemand met een interessante visie is Karl Friston, een neurowetenschapper die afgelopen mei een eredoctoraat aan de Radboud Universiteit in Nijmegen ontving. Hij stelt dat het brein voortdurend bezig is om informatie zó te verwerken dat ons model van de werkelijkheid steeds beter klopt. Net als veel systemen in de natuur wil ook het brein de wanorde of entropie graag minimaliseren en zij doet dit door het verkleinen van voorspellingsfouten.
Via onze zintuigen krijgen we input, die we vervolgens vergelijken met eerder opgeslagen informatie. We reageren en sturen bij als dat nodig is. Of anders geformuleerd: verwachtingen van de gebeurtenissen in de wereld worden gecombineerd met beschikbare informatie vanuit onze zintuigen en dit tezamen bepaalt hoe we de wereld waarnemen en hoe we voelen en handelen. (Medisch Contact, 25/5/16)
Psychiatrische aandoeningen worden fundamenteel gekenmerkt door stoornissen in de interactie van de mens met zijn omgeving. Er is bijna geen andere groep aandoeningen denkbaar waarbij de omgeving zo’n prominente rol speelt in het uitlokken en onderhouden van de aandoening. Bij angststoornissen wordt er te heftig en daardoor niet adequaat gereageerd op een prikkel uit de omgeving die door het brein als gevaar wordt geïnterpreteerd. Een paniekaanval, uitgelokt doordat je in de rij bij de supermarkt staat is evolutionair niet te verdedigen en wijst op een misinterpretatie van een omgevingsprikkel.
Kinderen met autisme zijn meestal niet in staat om emotionele prikkels vanuit de omgeving op de juiste manier te interpreteren en bij een psychose is er sprake van verhoogde betekenisverlening aan bepaalde prikkels. Hierdoor kan je extreem gefixeerd raken op een bepaald voorwerp, persoon of kleur en kan je dus overtuigd raken dat de kleur rood jou achtervolgt. De Canadese hoogleraar psychologie, Bruce Alexander, deed in de jaren ’80 onderzoek naar verslaving en concludeerde onder andere door zijn experiment Rat Park, dat verbinding met de sociale omgeving een beschermende factor zou kunnen zijn tegen verslaving.
Naast het feit dat prikkelverwerking en een gestoorde interactie met de omgeving mogelijk een rol zou kunnen spelen bij psychiatrische aandoeningen, moeten we ook concluderen dat de functie van het brein significant is veranderd, aangezien we met datzelfde brein onze Westerse maatschappij zo veilig en comfortabel hebben ingericht, dat gevaar detecteren en overleven niet meer haar primaire functie is. Als ons afweersysteem te heftig of niet juist reageert op prikkels die niet bedreigend zijn, dan spreken we van auto-immuunziekten. De vraag is of het Westerse brein is verworden tot een orgaan dat geen of onvoldoende evolutionaire uitdagingen meer heeft en zich dus stierlijk verveelt. Verveling is des duivels oorkussen, maar misschien ook deels de oorzaak van de toename van bepaalde psychiatrische aandoeningen in onze samenleving.
De werkelijkheid zullen we waarschijnlijk nooit echt kennen, maar als psychiater is het onze taak mensen te helpen haar representatie te optimaliseren waar nodig en indien mogelijk.