Ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik ben nog zo iemand die zich liever laat verleiden door mooie verhalen en prachtige gedichten, dan door de zoveelste staccato mening op het web of een opiniepagina. Misschien is dit de snelste route naar ontslag bij ThePostOnline, maar ik wed dat de verhitte discussies over Europa en de Europese verkiezingen, dezer dagen op een kookpunt, net zo snel weer zullen vervliegen als de uitslagen die deze verkiezingen te zien zullen geven.
Of er veertig procent, twintig procent, vijf procent of één procent van het Europese kiezersarsenaal komt opdagen: op de 751 stoeltjes van dat Brusselse annex Straatsburgse parlement zullen hoe dan ook keurig 751 gekozenen plaatsnemen, in meerderheid brave slaven van de bank- en verzekeringswereld en de financiële markten. (Ja, de politieke klasse heeft haar eigen werkgelegenheid op succesvolle wijze resultaatonafhankelijk gemaakt.) En zij zullen op de reeds ingezette manier doorgaan met ‘de ontwikkeling van Europa’. Ik sta er niet op de voorste rij bij te juichen. Laat dat vooral duidelijk zijn.
Maar wat me in het EU-discours het meeste stoort is dat Euro-adepten, ruim vertegenwoordigd in de mainstream media, grootschalig denken verkopen als zijnde ruimdenkend. Dat een EU-vriendelijke houding, het omarmen van Europese instituties, wijst op tolerantie, verlichting en een ruim ontwikkeld gevoel voor ‘de ander’. Columnist Arnon Grunberg, toch niet de eerste de beste, gaat met zijn Voetnoten in de Volkskrant in deze eurofilie met enige graagte voorop. Hoe groter de claim op universele eerlijkheid, menselijkheid en gelijke behandeling (te beginnen in Europa, dat wel), hoe groter de claim op het ‘wijze mensenhart’ of ‘het gezonde verstand’ dat spreekt. (Al het andere wordt weggezet als xenofoob of bekrompen.) Wanneer je wilt opsnuiven tot welk een moreel orgasme men in Brusselse vergaderzalen in staat is, moet je eens een vergadering over vrouwen- of homorechten bijwonen: de geur van totale superioriteit en onderlinge klefheid stijgt er tot recordhoogte. Het ‘we rule the world’-gevoel, waar ooit het CDA patent op had, is er bijna tastbaar. Ofwel: universaliteit als viagra voor het eigen zelfbeeld.
In het verlengde van deze verheerlijking van het grootschalige en universele (ook zeer dominant in het tech-milieu van Silicon Valley), ligt het idee dat reizen per definitie een ‘verrijkende ervaring’ is, en dat kosmopolieten derhalve een beter beoordelingsvermogen zouden hebben, en beter toegerust zijn voor de macht, dan mensen die minder of heel weinig reizen. Hoewel de gedachte zelden expliciet wordt uitgesproken, ontwikkelt ‘locatiegebondenheid’ zich tot een nieuwe vorm van onmacht. Ook al is de kosmopolitische klasse zo slim om boeren, middenstanders en vakwerklieden als ‘authentiek’ te omschrijven en zodoende een aai over de bol te geven: achter dat compliment zit de zekerheid verborgen dat zijzelf, en niet de ‘locatiegebonden’ werklieden, de architectuur van de toekomst bepalen. Ofwel: het grootschalige domineert, helaas, het kleinschalige.
Waarom zet ik dit thema nu op de agenda? Ik zei al: ik laat me liever verleiden door literatuur dan door beleidsrapporten of opinieproza en afgelopen week las ik het prachtboek ‘Een zoon van Limburg’ van Chrétien Breukers. Om kort te gaan: voor het eerst sinds tijden bekroop mij het gevoel dat ik iets las dat niet voorgeprogrammeerd was, maar een doorvoelde vertaling behelsde van een auteur die oprecht in gesprek was met zichzelf. En via een prachtige, omtrekkende beweging concludeerde dat zijn geboortegrond tegen wil en denk bepalend is voor wie hij is, wat hij doet, hoe hij denkt. Zelfs als dat tot hele vervelende constateringen leidt (‘misschien ben ik wel net zo’n gluiperd als Maxime Verhagen’ zei hij bij VPRO’s Boeken). Ik ervoer dit proza als een heerlijk schepje ‘zuurstof’. Eindelijk iemand die de niet te ontkennen relatie tussen geboortegrond, karakter en levensloop intelligent onder de loep nam. Eindelijk iemand die geen droom wilde verkopen of de wereld wilde redden, maar, onbarmhartig eerlijk, de blik op zichzelf richtte en zaken tot hun ware proporties terugbracht, hoe pijnlijk ook. Mijn vraag: waarom is de ‘wijsheid’ van Chrétien Breukers zo ondervertegenwoordigd in de (Europese) politiek? Waarom krijgen we dag in dag uit de wezenloze reclametaal over ‘een sterk Europa’ en ‘broodnodig voor volgende generaties’ over ons uitgestort? Aangevoerd, inmiddels, door ’s lands grootste zwendelaar op het internationale schaakbord: Bernard Wientjes van VNO/NCW.
Dikwijls treft mij het verwijt dat ik te somber ben en – een klacht geheel volgens de tijdgeest – ‘te weinig oplossingen aan draag’. Constateren dat één type kosmopolitisch denken de Europese instituties domineert, zou zo’n uitzichtloze observatie zijn waar lezers graag een uitweg bij geleverd willen krijgen. Welnu, ik denk dat de Belgische auteur en politicoloog David van Reybrouck met zijn voorstel om parlementszetels voor een bepaald percentage via ‘loting’ toe te kennen aan gewone (ondeskundige) burgers een ogenschijnlijk frivole, maar effectieve methode zou kunnen zijn om de politiek, ook de Europese politiek, uit de eenzijdig kosmopolitische structuren te bevrijden.
Dat de kosmopolitische technocratie (lees: de EU) te veel macht naar zich toe heeft getrokken en gecorrigeerd dient te worden, is gelukkig, ook in academische kring, dus geen nieuwe gedachte.
Dát is het goede nieuws!