Morgen -22 mei- worden voor de achtste keer verkiezingen gehouden voor de leden van het Europees Parlement. De vorige keer, in 2009, ging 36,7 procent van de kiezers stemmen. De verwachtingen zijn, dat ook morgen het opkomstpercentage laag zal zijn en dat een ruime meerderheid van de kiezers niet zal gaan stemmen.
Dat veel kiezers morgen wegblijven is heel begrijpelijk. Dat zal door velen worden uitgelegd als desinteresse. Maar er is meer aan de hand.
De laatste weken was er nauwelijks aandacht voor de Europese verkiezingen. En als er aandacht aan Europa werd besteed, ging het over de vraag of we voor of tegen Europa moesten zijn. Die vraag is nauwelijks relevant; dat weten wij inmiddels wel. Veel belangrijker is de vraag over de inhoud: welk Europa willen wij?
Negen jaar geleden – in 2005-, in de weken voorafgaand aan het referendum, was Europa het gesprek van de dag. Overal werd over Europa gediscussieerd en je kon bijna geen café binnen gaan of iemand bracht Europa wel ter sprake. Toen ging het ook ergens over en de kiezer kon meebeslissen. Bij het referendum was de opkomst dan ook veel hoger dan bij verkiezingen van het Europees Parlement.
De uitslag ervan was ondubbelzinnig en de Europese Grondwet werd verworpen. De Haagse politiek heeft deze uitspraak echter ten onrechte opgevat als een stem tegen de Europese Unie. Uit onderzoek bleek dat niets minder waar was: het was vooral een stem tegen de Europese Unie zoals die nu functioneert: de Europese Unie is niet democratisch en wij hebben als burgers niets meer te vertellen. Die bezwaren zijn terecht, maar de Haagse politiek heeft daar – deels uit eigenbelang – niets mee gedaan. Het woord ‘democratie’ is in de Europese context taboe verklaard.
Het onbehagen over de Europese Unie bleef. Zoals recent uit enquête gebleken is, staat een grote meerderheid van de kiezers positief tegenover de EU, maar ervaart deze als een ongecontroleerde, bureaucratische macht. Ook hebben kiezers in meerderheid het gevoel dat wij Europa ‘ingerommeld’ zijn en dat Den Haag geen duidelijk beeld heeft van waar het met de EU naar toe moet.
Genoeg redenen dus voor een goed, inhoudelijk debat over de vraag welk Europa wij willen. Willen wij een Europese Unie die democratisch, transparant en effectief is? Of willen wij doorgaan op de huidige weg? Dit zijn cruciale vragen. In de media komen zij echter niet aan bod. De discussie gaat alleen of je voor of tegen Europa moet zijn. Maar zelden komt de kern aan bod, laat staan dat er over oplossingen wordt gediscussieerd.
Waar behoefte aan is is perspectief: een visie op de Europese Unie waar wij verder mee kunnen. Dat is iets anders dan zomaar wat ‘leuke ideetjes’ lanceren, zoals een federaal Europa (D66) of een Europese werkgelegenheidsnorm (PvdA). Deze voorstellen zijn vaak slecht doordacht. Zo weten veel kiezers van D66 niet dat deze partij met de keuze voor een federaal Europa vindt dat Europa ons euthanasiebeleid moet kunnen afschaffen. Zie hiervoor mijn blog.
LibDem biedt de kiezer wel een perspectief op Europa. Je kunt het er niet mee eens zijn, maar de voorstellen van LibDem zijn wel goed doordacht en komen tegemoet aan veel van de gevoelens van onbehagen die er nu zijn ten aanzien van Europa.
Zolang er geen debat wordt gevoerd hoe Europa er uit moet zien, heeft de kiezer de keus tussen meer van hetzelfde, stemmen op een anti-Europese partij of wegblijven. Dat wegblijven is dus geen desinteresse: veel kiezer zullen ‘met de voeten stemmen’. Maar daarmee spreken zij zich wel uit!