“Als Snowden een ‘fame-seeking narcisist’ was of het systeem van de NSA compleet omver wilde werpen, had hij heel veel andere opties gehad. In plaats daarvan kwam hij naar mij toe en zei: ‘Ik voel me niet comfortabel genoeg om te beslissen welke van deze informatie het publiek zou moeten krijgen, en welke staatsgeheim moet blijven. Ik wil dat jij en de organisaties waarvoor je werkt het framework doen.'”
Zo sprak Glenn Greenwald dinsdagavond in de Stadsschouwburg van Amsterdam, naar aanleiding van zijn nieuwe boek De Afluisterstaat, dat vorige week verscheen bij uitgeverij Lebowski. De man achter NSA-klokkenluider Edward Snowden is het afgelopen jaar door het slijk gehaald als landverrader, werd bijna vervolgd toen de media opeens vonden dat hij een activist was in plaats van een journalist en werd tevens bejubeld tot de messias van diezelfde sector. Dat laatste is misschien ietwat overdreven, maar Greenwalds visie brengt ons wel terug naar de basis van de journalistiek.
Greenwald werkte als advocaat op het gebied van constitutionele en burgerlijk recht voordat hij begon als columnist bij Salon.com en The Guardian. In zijn nieuwe boek gaat hij in op het eerste contact dat hij had met Snowden, de keuzes die hij samen met zijn journalistieke partner en documentairemaakster Laura Poitras maakte omtrent het materiaal dat ze in handen kregen en schetst hij een zorgwekkend beeld over hoe de gevestigde Amerikaanse media samenspelen met de overheid.
In een overvolle Stadsschouwburg vertelt hij: “De eerste reden waarom ik dit boek schreef, was om een breder perspectief te bieden aan alles wat er het afgelopen jaar is gebeurd. Ik werkte aan artikel na artikel, en dat over hele gecompliceerde documenten. Dit boek was voor mij een manier om het overzicht te krijgen van waar dit debat nou uiteindelijk echt om draait. De tweede reden was dat ik korte metten wilde maken met de leugens waar de media mee aan de haal gingen. Ik vind media en journalistiek bashen een van de leukste dingen die er zijn, I love it. Er is besef dat media makkelijk leugens verspreiden en vaak maar wat roepen, maar het blijft abstract. Als je opeens het middelpunt van zo’n verhaal bent, waar media propaganda en simpelweg foutieve feiten verspreiden, sta je verstelt van het verschil tussen wat jij weet dat de waarheid is omdat je het meemaakte en het beeld dat de media weergeven.”
Inmiddels is hij auteur van vijf boeken met titels als: With Liberty and Justice for Some: How the Law Is Used to Destroy Equality and Protect the Powerful. Het zijn die sprekende titels waardoor critici vinden dat Greenwald zichzelf geen journalist zou mogen noemen. Immers: het streven naar objectiviteit is het belangrijkste doel van een journalist.
“We zijn subjectieve wezens. Als journalist kunnen we dan beter eerlijk zijn over de manier waarop we de wereld zien, dan dat we ons verheffen naar het absurde idee geen mening te hebben.”
In hoofdstuk vijf van zijn boek, genaamd De Vierde Macht, schrijft hij: “Afgezien van het feit dat objectieve verslaggeving dus per definitie niet bestaat, houden degenen die beweren erin te geloven zich vrijwel nooit consequent aan die norm. Gevestigde journalisten geven constant hun mening over een breed scala aan controversiële onderwerpen zonder dat ze uit hun professie worden verstoten.”
In zijn boek deelt Greenwald regelmatig gedetailleerde steken uit aan The Washington Post, The New York Times en televisieprogramma’s als Meet The Press (NBC). “De gevestigde journalistiek opereert in de VS bepaald niet vanaf de zijlijn. Die afdeling van de media is volledig geïntegreerd in de dominante politieke machtsstructuren. In cultuur, emotioneel en socio-economisch opzicht zijn ze één. Het laatste wat rijke, beroemde insider journalists willen, is een eind maken aan de status-quo die hen zo royaal voedt.”
Het probleem daarmee is volgens Greenwald dat het de oorspronkelijke taak van de media is om zich kritisch op te stellen tegenover de status-quo om zo ten alle tijden de waakhond van de democratie te zijn. En dat gaat lastig als het juist de journalistiek is die de Amerikaanse overheid in het donker laat opereren. Immers, transparantie is essentieel voor het functioneren van een democratie.
Greenwald wist van te voren dat media niet alleen op de klokkenluider zelf zouden duiken, maar ook op de journalisten die het naar buiten zouden brengen. Helemaal als beide journalisten eerder verbaal agressief de Amerikaanse overheid hadden aangevallen en daarvoor al in het vizier van de autoriteiten lagen. “In Snowdens hotelkamer in Hong Kong hadden Laura en ik evenveel gesprekken over hoe we dit verhaal neer gingen zetten in de media als over het verhaal zelf. Al na een aantal uur nadat de media de naam van onze bron had vernomen, was hij al gediagnostiseerd met bepaalde persoonlijkheidsstoornissen, en was hij ‘labiel’ of een roemzuchtige narcist.”
In zijn boek gaat hij een stap verder door de VS op dit gebied te vergelijken met de voormalige Sovjet-Unie en China, maar hij komt met een belangrijk punt: “In de ogen van degenen die de status-quo beschermen, is er niets fundamenteel mis met de bestaande orde en alle instanties en personen die daarvoor verantwoordelijk zijn; voor hen is het een logische situatie. Daarom moet iemand die iets anders beweert, per definitie labiel zijn en psychische problemen hebben.”
Dat Greenwald inderdaad vaker doet denken aan een activist dan journalist volgens de definitie zogenaamde gevestigde kwaliteitsmedia, valt niet te ontkennen. Op het podium toont hij humor, maar lijkt hij zichzelf vooral heel serieus te nemen. Tijdens zijn speech gedraagt hij zich als pro-Snowden activist; hij laat geen kans liggen om hem te verdedigen. Hij geeft toe dat hij gesteld is op zijn bron: “Honderd jaar geleden beitelde iemand volgens mij in steen dat je als journalist moet doen alsof je geen enkele emoties jegens je bron voelt, maar ik doe dat wel. Ik kijk tegen Snowden op en vind wat hij heeft gedaan nobel en heldhaftig.”
Greenwald is open over zijn standpunten, en dat maakt hem misschien wel een betrouwbaardere journalist dan wie zichzelf verheft boven subjectiviteit.
Greenwald was niet alleen een van de veroorzakers van het wereldwijde debat over privacy op het internet, hij creëerde ook opnieuw de vraag wat goede journalistiek nou precies inhoudt en welke verantwoordelijkheden journalisten tegenover hun publiek én de autoriteiten hebben. “Een goede journalist is niet iemand die zich houdt aan al die ongeschreven regels, maar een verantwoordelijk mens die juiste feiten presenteert.”
Greenwald – momenteel ongetwijfeld de meeste gehate journalist door de regering van Obama – sluit De Afluisterstaat af met: “Tegenwoordig voelt het voor veel journalisten alsof ze een medaille krijgen wanneer de regering hen prijst vanwege ‘verantwoorde’ verslaggeving omdat ze haar aanwijzingen hebben opgevolgd: dit mag wel, en dat mag niet worden gepubliceerd.”
Oftewel, de meest idiote staat waar de journalistiek ooit in zou kunnen verkeren. Als we dat inzien, heeft Glenn Greenwald ons eigenlijk al voldoende geleerd.