Een marinier die in 1977 betrokken was bij de beëindiging van de treinkaping bij De Punt zegt dat hij en zijn collega’s tijdens de briefing vooraf te horen kregen dat het de wens was van de regering dat geen van de Molukse kapers het zou overleven. Een functionaris was volgens hem speciaal vanuit Den Haag gekomen met die boodschap.
Advocaat Jos Rijser schrijft dat in een verklaring. De oud-marinier wil niet met zijn naam bekend worden. De advocaat wil bijdragen aan de waarheidsvinding en ook onder ede verklaren.
De verklaring staat haaks op de lezing van het kabinet. Volgens toenmalig minister Ivo Opstelten (Veiligheid en Justitie), die uitgebreid onderzoek liet verrichten, waren er geen kapers opzettelijk doodgeschoten. “Het was het doel om de gegijzelden te beschermen en te bevrijden, niet om de gijzelnemers te doden.”
De oud-militair heeft ook verteld dat mariniers die een gelijktijdige Molukse gijzelingsactie moesten beëindigen in de lagere school De Meenthe in Bovensmilde dezelfde wens om de gijzelnemers te doden te horen hadden kregen. Naderhand zou hij van die collega’s hebben gehoord dat zij “door de omstandigheden ter plaatse” niet aan de wens van de regering hadden kunnen voldoen.
Nabestaanden van twee doodgeschoten Molukse kapers van de treinkaping bij De Punt in 1977 hebben de Nederlandse staat eerder aansprakelijk gesteld. Volgens hen zijn de kapers Max Papilaja en Hansina Uktolseja door mariniers geëxecuteerd terwijl ze zwaargewond en weerloos waren.
Nederland was in 1977 bijna drie weken in de ban van de kaping van de intercity Assen – Groningen. Na vruchteloze onderhandelingen eindigde de kaping met een grote, gewelddadige bevrijdingsactie. Zes daders en twee onschuldige treinreizigers kwamen om het leven.
De gijzelingen vonden plaats tegen de achtergrond van ontevredenheid en radicalisering onder Molukse jongeren. Een deel voelde zich miskend, streefde naar een eigen Zuid-Molukse staat en eiste dat Nederland zich meer voor dat ideaal zou inzetten.
Anp