Het sociaal leenstelsel lijkt er, met aanpassingen en vervolgens steun van D66 en GroenLinks, dan toch te komen. Helaas wordt er een zwart/wit-discussie gevoerd die de nuance en technische kanten van het systeem ondermijnt. Er zijn nog grote kritiekpunten en voor opluchting of blijdschap is dan ook zeker nog geen plaats, maar het sociale leenstelsel kan wel degelijk een positieve en broodnodige hervorming in het onderwijsbeleid zijn.
Het hoger onderwijs is van enorm belang voor Nederland als maatschappij en voor de Nederlandse economie. We hebben momenteel één van de beste onderwijsstelsels ter wereld, maar de vraag is of we niet teveel op onze lauweren rusten. Jarenlange investeringen betalen zich uit, maar die investeringen vlakken helaas af. Met beperkte middelen moeten er altijd keuzes gemaakt worden. De keuze die voorligt is er één in een situatie waarin er blijkbaar nieuwe investering beschikbaar is. De vraag is of we de voor het onderwijs bestemde middelen voor een deel geven aan de studenten, of in grotere mate aanwenden ten behoeve van het onderwijs zelf.
Volgens minister Bussemaker is de insteek van het sociaal leenstelsel om geld vrij te maken dat daarna zal terugstromen naar het onderwijs zelf. Op deze manier komt de investering voor kwaliteitsverbetering van binnenuit. Studenten zullen geld gaan lenen in plaats van dat ze het ontvangen, waarna ze dit op een sociale manier kunnen aflossen. Het sociale zit hem in het aflossen naar draagkracht, waardoor mensen die het niet lukt of er niet voor kiezen om een goedbetaalde baan te nemen niet direct in de financiële problemen komen.
De schuld is voor tegenstanders van het leenstelsel het grootste doelwit. Aangezien het stelsel zoals het nu voorligt dus wel degelijk sociaal is en de afbetalingsmogelijkheden ruimhartig zijn, lijkt het echter vooral een psychische barrière die scholieren er van kan weerhouden te gaan studeren. De vraag is of deze angst – die niet zelden wordt aangehaald als een obstakel voor de toegankelijkheid van het onderwijs – gerechtvaardigd is. Het lijkt erop dat het een self fulfilling prophecy is. De grootste bron van leenangst is het waarschuwen voor die leenangst.
Dikwijls laten tegenstanders achterwege te vermelden dat naast de schuld ook een diploma wordt behaald. Met dat diploma komt een breed scala aan mogelijkheden vrij die een afgestudeerde in een bijzondere positie stellen. Deze positie is het waard om in te investeren en blijft met een sociale aflossingsregeling toegankelijk. Studenten zijn geen kwetsbare groep, in die zin dat hun toekomst er ook in tijden van crisis relatief rooskleurig uitziet. Zelfs bij hoge jeugdwerkloosheid komen zij in de regel veel sneller aan een baan dan iemand zonder diploma.
Of de leenangst nu onnodig wordt gecreëerd of niet, de psychische effecten van het leenstelsel – die er wel degelijk zijn – moeten niet gebagatelliseerd worden. De politiek dient hier zeer voorzichtig mee om te gaan. Maar er zijn ook positievere psychische effecten van het sociaal leenstelsel. De belangrijkste is dat studenten door een financiële prikkel hun studie op een andere manier zullen waarderen en ook hun eigen inzet en keuzes daarop aanpassen. Het besef dat de studie een periode is waarin de student in zichzelf investeert zal zwaarder gaan meewegen en uiteindelijk ook de nieuwe normaal worden. En in die nieuwe normaal is leenangst een heel ander beestje dan in de huidige tijd waar de toekomst met het leenstelsel als riskant en onzeker wordt afgeschilderd.
Als het stelsel in de praktijk de beloofde uitwerking heeft lijkt het sociaal leenstelsel een goede keuze in de huidige situatie. Studenten gaan meebetalen aan hun eigen onderwijs, waar kwaliteitsverbetering tegenover staat. Maar laten we niet te vroeg juichen; hier zit helaas ook de grootste zwakte. Wanneer er met behulp van het sociale leenstelsel wordt gestreefd naar kwaliteitsinvesteringen is de effectiviteit van het systeem essentieel. Het is nog onduidelijk hoeveel geld er uiteindelijk zal worden opgehaald en of dit direct en 100 procent zal worden teruggegeven aan het onderwijs. Ook is het nog maar de vraag of dit bedrag genoeg is voor significante kwaliteitsverbetering.
Dat deze randvoorwaarden nog niet gegarandeerd zijn is erg zorgelijk en doet het plan – zoals vele critici beargumenteren – inderdaad lijken op een bezuinigingsmaatregeling.De grotere en gevoeligere keuze die gemaakt wordt hangt nauw samen met deze zweem van bezuiniging die rond de maatregel hangt. Wordt het hoger onderwijs wel gezien als belangrijk genoeg om ontzien te worden in steeds maar nieuwe bezuinigingsrondes? Jongeren gaan steeds meer betalen voor de oudere generatie, zowel op het gebied van pensioenen als de zorg. Nu wordt ook al hun onderwijs soberder. Is dat te verantwoorden? En moet tegenover die versobering niet meer staan dan alleen de injectie vanuit het sociaal leenstelsel?
Ja, er moet meer geld naar het onderwijs en het principe van een leenstelsel is op papier wat de Jonge Democraten betreft goed. Maar we staan niet te juichen. De vraag blijft of het de gewenste uitwerking zal hebben blijft, net als vragen over de beweegredenen. Bij elkaar opgeteld verplichten deze kanttekeningen de politiek om in de toekomst meer te gaan doen voor het hoger onderwijs. Die plannen, of in ieder geval de insteek om te voldoen aan die eis, moeten zeer snel kenbaar worden gemaakt. Er moet een lange-termijnvisie komen op significante investeringen en verbetering van het hoger onderwijs. Studenten gaan meer investeren in hun onderwijs en daar moet significant beter onderwijs tegenover staan.
Laten we in ieder geval allereerst zorgen voor communicatie en een genuanceerd en transparant debat, zodat studenten weten waar zij aan toe zijn. De politiek moet volwassen omgaan met vragen die aankomende studenten hebben. Het slechtste dat de politiek nu kan doen is op de man spelen. Iedere partij moet voor zichzelf uitleggen wat de beweegredenen zijn om voor of tegen te zijn. Zowel de voorstanders als de tegenstanders spelen met vuur wanneer bagatelliseren en angstzaaien elkaar treffen in de landelijke discussie over het hoger onderwijs.
Stefan de Koning is voorzitter van de Jonge Democraten.
Romina Engel portefeuillehouder onderwijs bij de Jonge Democraten.