Sinds de aanslag op het Joods Museum in Brussel ben ik bang. Vanwege mijn Joodse achtergrond? Deels. De belangrijkste reden is dat ik me realiseer dat we geen mannen meer hebben die ons kunnen beschermen. We zijn een weerloos volk geworden. De aanslag in Brussel is een steek in ons hart, een provocatie. Laten we eens kijken wat er gebeurt als we op klaarlichte dag een paar Joden doodschieten? Lachen zeg, iedereen schrikt zich dood en rent als pissebedden weg onder de dichtstbijzijnde steen. Ondertussen raaskallen we verder over racisme: bijvoorbeeld of die nieuwe ombudsman wel deugt vanwege zijn eenmalige ‘racistische’ opmerking over een Marokkaanse taxichauffeur.
We hebben geen idee meer wat we bedoelen met racisme, een abstract concept waar we lekker vanuit de onderbuik op reageren omdat we de echte problemen niet meer lijken te begrijpen. Het doodschieten van Joden is een concrete racistische daad, eindelijk! Dan hoeven we daar in elk geval niet meer over te discussiëren op allerlei nitwit fora. Laten we onszelf alsjeblieft niet voor de gek houden: dit gaat niet meer over ingewikkelde politieke kwesties, maar over ordinaire macht. Gewoon het schoolplein van vroeger, wie zijn ook alweer de sterkste jongetjes? We zijn onderdanige hondjes geworden: oren in de nek, de staart laag en op de rug liggend uit angst voor die grote hond die harder blaft. Evolutie calls.
De Nederlandse maatschappij en vooral de Nederlandse man is in de afgelopen decennia gedegenereerd, verweekt en gefeminiseerd geraakt. Als de gemiddelde Syriëganger ook maar een greintje gevoel voor humor zou hebben zou hij gierend van het lachen over de grond rollen. De Nederlandse man? Dat is toch een contradictio in terminis!?
Die Syriëgangers zijn klaar met hun strijd in Syrië en zijn uiteraard op zoek naar nieuwe uitdagingen. Onze samenleving is een ideale ‘uitdaging’. De gemiddelde Nederlandse man is nu bezig om oranje slingers op te hangen in de straat, zoekt een hilarische outfit bij elkaar en slaat zoveel bier in dat hij een paar weken gedrogeerd op de bank ligt. Grrrr, laat de leeuw vooral niet in zijn hemdje staan.
De Syriëganger, Mehdi Nemmouche, met hoogstwaarschijnlijk meer testosteron in zijn bast dan het hele kabinet bij elkaar, schudt meewarig zijn hoofd. Al is het maar vanwege de gezellige buschauffeur die de bus van Amsterdam naar Marseille zou besturen: ‘Goh, lekker kleurtje, net terug uit Syrië zeker? Wacht, ik leg die Kalashnikov wel even in het bagageruim, dan heb je wat meer beenruimte’. We kunnen er vast eindeloos over debatteren, Kamervragen stellen, bakkeleien over de vraag wie de beveilingsmaatregelen van Joodse instellingen betaalt, re-integratie van Syriëgangers enzovoort.
Brussel was slechts een eerste ‘speldenprik’. Of die halve maan nu ideologisch gezien een volle maan moet worden, of dat we hebben te maken met verveelde terroristen die ‘in between jobs’ zijn: I don’t care, deze mensen zijn bereid om hun leven op te offeren. Wij kennen dat alleen nog uit de film Soldaat van Oranje met Jeroen Krabbé.
Willen de echte mannen alsjeblieft opstaan en hun taak als man op zich nemen: ons beschermen tegen het kwaad. Nee, niet een mannenweekend met een kampvuur en bier op de hei; dat je mag huilen en je baard drie dagen kan laten staan. Laat je desnoods injecteren met testosteron (we hebben inmiddels langwerkende preparaten die je maar eenmaal per 3 maanden hoeft te injecteren.). Echte mannen met verontwaardiging en daadkracht. In godsnaam.
Deze column is opgedragen aan Koen, hij wordt vandaag 14 jaar en ik hoop en bid dat hij een echte man wordt.