Toen ik aankwam bij de kleine markt in Salernes, was het te laat om nog iets te kopen. De marktkooplui waren hun kramen al aan het afbreken. Om het gevoel te hebben niet voor niets te zijn gekomen – het was een eindje fietsen geweest – ging ik aan een van de plastic tafeltjes zitten van het terras dat grensde aan de markt. Ik bestelde een kop koffie. Vanwege het lawaai van de opbrekende markt moest ik mijn stem verheffen tegen de ober. Mijn koffie kreeg ik snel en vers, met de rekening er reeds bij.
Het geluid van tegen elkaar slaande metalen hekken en marktkramen was oorverdovend. Het werd nog enkel overstemd door het geschreeuw van de marktkramers, die hun gesprekken voortzetten terwijl ze zo snel mogelijk hun spullen opborgen. Vóór mij probeerde een hond met een manke poot in de op de grond achtergelaten rommel nog wat etensresten te vinden.
Het viel me op dat ik onbewust aan een van de tafeltjes in de schaduw was gaan zitten, verstopt onder een boom. Terwijl ik een suikerklontje in mijn koffie liet vallen, zag ik een Chinese man met een pet uit zijn loempiabus stappen. Hij gaf een plastic tasje aan de visboer die op het punt van vertrekken stond. Toen de visboer wegreed, liet hij een ring van ijs achter op de plek waar eerder zijn kraam had gestaan. Verderop liep een vrouw met een hond – ditmaal zonder manke poot – die zwaaide naar haar vriend. Hij stond onder het roze neonlicht van de kapperszaak en blies haar een kushand toe. Naast de kapperszaak lag de PMU-bar, van waaruit een half gezicht een blik naar buiten wierp om te kijken of het nog licht was.
Op de markt had de laatste schreeuw inmiddels geklonken. Het plein was leeg en de bestelwagens van de kooplui verdwenen uit het zicht. De manke hond had zijn rust gevonden en was midden op het plein gaan liggen. De terrassen waren verlaten. Ik besloot om op te staan. Er was hier niets te beleven, niets meer te doen. En al helemaal niets dat de moeite waard was om over te schrijven.
Beeld: Shutterstock