Het interview programma Nazomergasten van Geenstijl heeft zijn eerste seizoen er bijna opzitten. Een nonchalante low-budget productie, die laat zien dat we de NPO niet nodig hebben voor een hoogwaardig gespreksprogramma. In deze bijdrage blik ik terug op twee afleveringen waarin presentator Theodor Holman in gespek ging over de betekenis van geloof en christendom.
Nazomergast Diederik Smit (s01e04) komt nadrukkelijk als belijdend christen aan het woord. Een serieuze gast, opmerkzaam en terughoudend. In zijn werk als cabaretier en tekstschrijver richt Smit zich op de absurditeit van de samenleving. Hij vergroot tendensen in de politiek en de journalistiek uit, om te laten zien welk irrationeel, ja bespottelijk wereldbeeld daaraan ten grondslag ligt. Humor is verlichting, zegt Smits.
Hoe dat zich nu verhoudt tot een christelijke levensovertuiging, wordt Holman niet duidelijk. Hij duidt zichzelf als humanist. Voor Holman kan geloof alleen betrekking hebben op een ordenend principe. Een entiteit. Een absolute waarheid. Vrijheid van meningsuiting hoort daar niet bij. Holman’s mensbeeld is dus een heel verlicht beeld. Dat uiteindelijk vertrouwt op rationele processen en de menselijke autonomie. Daar is weinig humoristisch aan, weinig tragisch ook. Holman verbaast zich: ‘Je hebt zoveel gevoel voor humor, je trekt zoveel in twijfel.’ Voor Smit liggen geloof, twijfel en humor juist dicht bij elkaar. ‘Humor is overwonnen droefheid, geloof is overwonnen twijfel.’ Geloof is verbonden met twijfel, met innerlijke strijd. God is een persoon, maar niet bevattelijk voor de parodie en de maskerade. God is zichzelf. De gelovige moet wel twijfelen, om bij het goede uit te komen. Niks vaststaande dogma’s, maar een levenshouding waarin ruimte is voor de ontoereikendheid van kennis en de gebrokenheid van het leven.
Het tweede interview waarin het geloof ter sprake kwam was dat met Sietske Bergsma (s01e05). Dat ging via de band van de analyse van psycho-sociale processen. Zij noemt twee van die processen, die het maatschappelijk handelen sturen, maar die in de kern irrationeel zijn. Het zondebokmechanisme (in de engelse literatuur aangeduid als scapegoating) en gaslighting.
Aan de hand van een gerechtelijke dwaling laat zij zien dat zelfs de meest rationele en objectieve instituten, die er juist op gericht zijn om irrationaliteit uit te bannen, zelf weer in de ban kunnen komen van het quasi-religieuze scapegoating. Helaas werd hier niet verder op ingegaan, maar de Franse intellectueel René Girard was de belangrijkste theoreticus van het zondebok mechanisme en hij betoogt dat juist het christendom bewerkt heeft dat we in het Westen zo buitengewoon gespitst zijn op de rol van het slachtoffer.
Bergsma’s grote thema is gaslighting. Dat is een term uit de psychologie en verwijst naar een onderdrukkende techniek waarbij het slachtoffer voortdurend wordt weersproken in zijn of haar waarneming en intuïties. Net zolang tot het slachtoffer aan zichzelf gaat twijfelen en de woorden van de dader reëler worden dan de eigen waarneming.
In de politieke werkelijkheid doet dit zich volgens Bergsma voortdurend voor. Hoewel er een reeks aanslagen door moslims plaatsvindt, volharden politici en journalisten in een mantra als: “Dit heeft niets met de islam te maken.” Er wordt een waarheid opgelegd: “Vluchtelingen zijn er altijd al geweest, dus daar hoeven we het eigenlijk niet eens over te hebben.” De alomtegenwoordigheid van gaslighting krijgt een samenleving in haar greep en het is niet eenvoudig je eraan te onttrekken. Net als het zondebokmechanisme is het besmettelijk.
Holman veert op. Hij herkent de gaslights en gaat enthousiast mee in een reeks voorbeelden. Maar hoe zat dat nu met waarheid? Volgens Holman was dat een construct, een pragmatische overeenkomst. Bergsma staat hier anders in. In een van haar laatste columns schrijft ze: “Ik geloof namelijk dat de waarheid zich helemaal niet laat wegdenken en dat het als een monster terugkomt als je hem niet leert kennen.”
Bergsma ziet zichzelf niet als een typische gelovige, maar zegt dat ze in een transitie zit. Het lijkt bij Bergsma niet om een zoektocht naar God te gaan, maar om een zoektocht naar de werkelijkheid. In het fragment over de Noorse schrijver Knausgaard waardeert ze zijn haast monastieke omgang met alledaagse voorwerpen en gebeurtenissen. Alsof de dingen een mysterie in zich dragen. Hyperrealisme noemt ze dat.
Het fragment met Christopher Hitchens viel wat dat betreft een beetje uit de toon, een atheïsme dat is gestoeld op een reductionistisch realisme. Geen mysterie, maar naakte feiten. Holman typeert hem als ‘een van de grootste intellectuelen de aarde heeft gekend. Zij die geloven in de Verlichting en de grondwet.’ Volgens mij was het juist die transparantie die door Bergsma in twijfel werd getrokken. Gaslighting komt voor van de meest intieme relaties, zoals tussen een moeder en een kind, tot aan neutrale instituten als rechtspraak en politiek. Een onopgelost conflict lijkt me; Verlichting en gaslighting.
Het ander onopgeloste conflict van deze twee gesprekken is gaslighting en geloven. Opvallend dat Holman alle observaties met zijn gesprekspartners deelt, behalve hun visie op God en waarheid. Het zou hem er ook toe kunnen brengen dat geloven best een goede remedie kan zijn tegen scapegoating en gaslighting. Als de common sense zo gemakkelijk kan worden gemanipuleerd is er misschien wel iets meer nodig dan scepsis en wantrouwen. Geloven is weerstand bieden tegen de illusie, het vermogen verbijsterd te zijn over de oppervlakkigheid, geloven is ruimte geven aan de twijfel. Het gaat niet om het bovennatuurlijke, maar het hyperreële.
Het zijn noties die ver af staan van een burgerlijk christendom en ‘de God van je tante’. Toch komt God terug in hedendaagse cultuurkritiek. Ik stel voor God zélf als Nazomergast te zien, die zich past toont in het late licht, als de winter dreigt in te vallen. Dat roept associaties op met Heideggers cultuurkritiek. De Seinsvergessenheit ligt op de loer: “Nur ein Gott kann uns retten.”
Foto: Maarten Brante