Als ik de wereld soms niet meer zo goed begrijp dan ga ik graag terug naar het niveau van de amoebe, een eencellig wezentje. De amoebe bestaat uit protoplasma, een soort gel, met een aantal kernen. Met behulp van schijnvoetjes, pseudopodia, beweegt de amoebe zich voort en voedt hij zich. De amoebe zoekt prikkels op die de kans op zijn voortbestaan vergroten en vermijdt prikkels die schadelijk zijn.
De amoebe gelooft niet in god, is niet geïnteresseerd in het welzijn van andere amoebes en heeft bij mijn weten nooit conflicten met zijn soortgenootjes. Er is ook nog nooit iemand geweest die slapeloze nachten had vanwege de vraag of de amoebe een vrije wil heeft of niet.
Als ik dit niveau aankan zonder hyperventileren dan stapel ik vervolgens in gedachte een flink aantal amoebes op elkaar. In de orde van het aantal cellen van het menselijk lichaam, dus minstens een aantal biljoen. Ook deze verzameling cellen wil domweg overleven en wordt voortgestuwd van prikkel naar prikkel, al zal het wat onderlinge afstemming vergen.
Er is nog geen sprake van groepsprocessen, interactie en hiërarchie; daarvoor moeten we in de echte dierenwereld zijn. Wolven hebben elkaar nodig om te overleven, ‘The Wolfpack’. De leider is het sterkste mannetje en fysieke kracht bepaalt over het algemeen de overlevingskansen. Overleven betekent dat jij eet en niet gegeten wordt. Het is dus belangrijk dat je gevaar herkent en adequaat kan reageren. De natuur heeft hier een methode voor bedacht: potentieel bedreigende patronen a priori herkennen.
Dit is efficiënter en dus veiliger dan elke keer opnieuw het wiel uitvinden in een acute situatie. Het verantwoordelijke ‘agens’ dat mogelijk achter een patroon zit fantaseren we er graag bij, van roofdier tot opperwezen. Geritsel in een struik is en blijft per definitie een bedreiging, ook al is het negen van de tien keer gewoon de wind. Die ene keer dat het toch een giftige slang blijkt te zijn betekent anders je ondergang. Hoe beter dieren in staat zijn om snel patronen te herkennen hoe groter de kans om te overleven. Bij de mens is dat niet anders; wij stammen af van de harige toppers in patroonherkenning.
Het blijkt dat dopamine, een signaalstofje in het brein, geassocieerd is met de mate waarin mensen patronen kunnen zien in de wereld om zich heen. Iemand die teveel of de verkeerde patronen ziet noemen we psychotisch, dat wil zeggen: er is een gestoorde realiteitstoetsing qua denken of waarneming. Als we deze mensen behandelen met medicijnen die de hoeveelheid dopamine in het brein verlagen dan verdwijnen over het algemeen de psychotische symptomen. Andersom: als mensen medicijnen krijgen waardoor er meer dopamine vrijkomt dan kunnen ze juist in de problemen komen met de realiteit.
Zoals Michael Shermer, oprichter van Skeptic Magazine zei in een TED lezing met als titel “The pattern behind self-deception” : je moet de juiste hoeveelheid patronen herkennen om de Nobelprijs te kunnen winnen en toch niet psychotisch te worden. Patroonherkenning, geloven en psychose maken dus min of meer deel uit van hetzelfde spectrum. Tegenwoordig is patroonherkenning geen voorwaarde meer om te overleven. We kunnen veilig “jagen” in ‘s Lands grootgrutters en elke vorm van dreiging kunnen we het hoofd bieden door even Apeldoorn te bellen.
Toch wil ons brein niets liever dan overal patronen zien, we kunnen niet anders. Hoewel ook wij, net als die amoebe, uitsluitend worden voortgestuwd door fysische processen, willen we deze processen graag post-hoc ‘framen’ om een gevoel van controle en veiligheid te ervaren.
Terugkomend op de reden dat ik soms worstel met patronen in onze maatschappij. Waarschijnlijk bestaat er een optimumcurve in het zoeken naar patronen. In onze Westerse maatschappij ligt het accent inmiddels echter zo sterk op allerlei abstracte patronen dat we het contact met de fysieke realiteit steeds verder verliezen. Zingeving, identiteit, vrije wil, respect, autonomie, geloven in een hogere macht. Het zijn voorbeelden van de onuitroeibare neiging van het brein om patronen te genereren, een mechanisme dat ooit onze overlevingskans bepaalde.
Ik zie in mijn praktijk steeds meer jongeren die niet fit for life, laat staan for duty zijn: gamen, overgewicht, passiviteit, sociaal isolement door social media en ongelimiteerd drugsgebruik. We zijn verstrikt geraakt in abstracties die we eigenlijk niet goed meer begrijpen en verwaarlozen de fysieke wetmatigheden waar onze soort onontkoombaar aan onderworpen is.
Deze tendens gaat niet op voor alle varianten van onze soort. Er zijn kolonies die misschien minder beschaafd of intellectueel zijn dan wij onszelf vinden. Gedreven door geloof en minachting voor onze verzwakte samenleving zijn ze hard aan het trainen om de sterkste te worden. Wij blijven ondertussen schadelijke prikkels opzoeken en ‘vechten’ tegen racisme en overgewicht.